Sinds 1 januari 2018 worden vennootschappen die niet aan minstens één van hun bedrijfsleiders een minimumbezoldiging van 45.000 euro toekennen onderworpen aan een bijzondere aanslag van 5%. Op 4 april jl. werd deze maatregel door de Kamer afgeschaft.
Minimumbezoldiging
Bij de hervorming van de vennootschapsbelasting werd het gunsttarief voor kmo’s verlaagd naar 20% op de eerste schijf van 100.000 euro aan belastbaar inkomen. Eén van de voorwaarden hiervoor is dat in het belastbaar tijdperk aan één bedrijfsleider een bezoldiging van minimum 45.000 euro wordt toegekend.
Daarnaast werd nog een bijzondere aanslag van 5% ingevoerd voor elke vennootschap die in het belastbaar tijdperk niet aan één bedrijfsleider een bezoldiging van minimum 45.000 euro toekent. De bijzondere aanslag is zowel op kmo’s als op grote vennootschappen van toepassing. Deze maatregel werd ingevoerd om het gevaar van vervennootschappelijking tegen te gaan. De vrees bestond er namelijk in dat zelfstandigen hun activiteiten massaal zouden onderbrengen in vennootschappen om minder belastingen te betalen.
Opheffing van de afzonderlijke heffing van 5%
Critici van deze maatregel wezen er terecht op dat de hervorming van de vennootschapsbelasting een dubbele sanctie had ingevoerd voor de kmo’s. Een kmo die geen 45.000 euro toekent aan haar zaakvoerder kan immers niet genieten van het verlaagd tarief in de vennootschapsbelasting van 20%, maar daarbovenop zou zij nogmaals worden beboet door de invoering van de afzonderlijke aanslag van 5%.
De regeling rond deze minimumbezoldiging is overigens erg complex, wat de uitvoerbaarheid ervan allerminst ten goede komt (Nieuwsbrief oktober 2018).
Op 4 april 2019 besliste de Kamer om de afzonderlijke aanslag af te schaffen (met retroactief effect vanaf haar invoering).
De vereiste van een minimale bezoldiging van 45.000 euro blijft onverminderd van kracht voor het verlaagd tarief vennootschapsbelasting voor kmo’s.