In een arrest van 10 december 2024 heeft het hof van beroep te Gent zich opnieuw uitgesproken over de aftrekbaarheid van interesten op een lening die een vennootschap is aangegaan om de uitbetaling van een kapitaalvermindering of een dividenduitkering te financieren. Voor een actieve holdingvennootschap oordeelt het hof dat de aftrek is toegestaan.
Terughoudende rechtspraak
Zowel de rechtspraak als de fiscus zijn eerder terughoudend om in de vennootschapsbelasting de aftrek toe te staan voor interesten op een lening die een vennootschap is aangegaan om de uitbetaling van een kapitaalvermindering of een dividenduitkering te financieren.
Een constante hierbij is dat de vennootschap moet bewijzen dat deze interestlasten strekken tot het verkrijgen of behouden van belastbare inkomsten (de ‘finaliteitsvoorwaarde’ van artikel 49 WIB 92). De loutere omstandigheid dat de vennootschap over onvoldoende liquiditeiten beschikt om de betaling uit te voeren, volstaat niet als bewijs. Het vereiste bewijs kan er onder meer in bestaan aan te tonen dat de lening werd aangegaan om het verlies te voorkomen van activa die worden gebruikt om belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden (cf. het arrest van het Hof van Cassatie van 19 maart 2020). Een voorafgaande schriftelijke motivering van de noodzaak om de lening aan te gaan is dan ook aangewezen.
Zo bleek uit de jaarrekening van een vennootschap dat zij inderdaad eigenaar was van een aantal waardevolle actiefbestanddelen die financiële en operationele inkomsten opleverden. Dit bewijst echter op zich niet dat de lening werd aangegaan om deze activa te behouden. Uit de stukken die de vennootschap voorlegde, bleek niet dat de lening werkelijk werd aangegaan met het oog op het verkrijgen of het behouden van haar activa en dat de interestlasten bijgevolg werden gedaan of gedragen met het oog op het verkrijgen of het behoud van belastbare inkomsten uit deze activa (zie arrest van het hof van beroep te Antwerpen van 8 mei 2018, besproken in onze eerdere nieuwsbrief [LINK: https://www.delbooadvocaten.be/nl/nieuws/lening-voor-dividenduitkering-kapitaalvermindering-opgelet].
Ook het hof van beroep te Gent heeft al in die zin geoordeeld. Als de vennootschap in de bewijslast zeer algemeen blijft en beweert dat ze zonder de lening winstgenererende activa zou hebben moeten verkopen, maar daarvan geen enkel bewijsstuk voorlegt en bovendien de leningsovereenkomst daaromtrent niets vermeldt, blijft het allemaal bij beweringen, waardoor de betreffende interesten niet aftrekbaar zijn (arrest van het hof van beroep te Gent van 26 september 2023).
Gent 10 december 2024: interesten wel aftrekbaar
Een vennootschap voert in 2012 een kapitaalvermindering van 600.000 euro door en beslist in hetzelfde jaar om een tussentijds dividend van 1.230.000 euro toe te kennen aan haar enige aandeelhouder. De aandeelhouder ontvangt op 06 september 2012 een netto dividend van 922.500 euro (na afhouding van de roerende voorheffing aan een tarief van 25 %).
In 2012 leende de vennootschap een bedrag van 1.522.500 euro in hoofdsom. In de leningsovereenkomst werd vermeld dat de lening tot doel had om de kapitaalvermindering en dividenduitkering van de vennootschap te financieren. Op deze lening was een interest van 5 % verschuldigd.
De fiscus weigert de aftrek van deze interest als beroepskost.
Het hof van beroep te Gent herinnert eraan dat de vennootschap moet aantonen dat de interestlasten zelf, en niet de kapitaalvermindering en dividenduitkering, voldoen aan de vereiste “om belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden” (artikel 49 WIB 1992). Het hof stelt op basis van de neergelegde jaarrekeningen van de vennootschap vast dat de enige relevante actiefbestanddelen van de vennootschap deelnemingen in verbonden vennootschappen (meer dan 80 % van het balanstotaal) en vorderingen op ten hoogste één jaar zijn. De vennootschap realiseerde uit deze financiële activa belastbare inkomsten. De jaarrekeningen tonen ook aan dat de vennootschap onvoldoende liquiditeiten had om te voldoen aan haar verplichtingen tot uitvoering van haar kapitaalvermindering en dividenduitkering.
De lening stelde de vennootschap in staat om haar activa die inkomsten genereren te behouden. Het betreft in concreto deelnemingen in groepsvennootschappen, waaruit ook bijkomende inkomsten worden behaald (opbrengsten uit dienstverlening). Mocht de vennootschap de lening niet zijn aangegaan, dan zou zij haar activa die inkomsten genereren deels hebben moeten realiseren en, als gevolg daarvan, de groep deels ontbinden, met een verlies aan belastbare inkomsten tot gevolg. De vennootschap heeft volgens het Hof aangetoond dat de externe financiering inderdaad als doel had te voorkomen dat haar belangrijkste inkomstengenererende activa verkocht of uitgekeerd moesten worden. Bijgevolg voldoet de vennootschap aan haar bewijslast van de ‘finaliteitsvoorwaarde’ (artikel 49 WIB 1992).
Hoewel deze rechtspraak toe te juichen is, zal de aftrekbaarheid van interesten op een lening voor de financiering van een kapitaalvermindering of dividenduitkering geval per geval beoordeeld worden.