Om van het verlaagd tarief in de vennootschapsbelasting voor KMO’s te genieten moet een vennootschap sinds 1 januari 2018 aan minstens één van haar bedrijfsleiders een minimumbezoldiging van € 45.000 toekennen. Bovendien is elke vennootschap die geen of te weinig bezoldigingen toekent aan haar bedrijfsleiders een bijkomende heffing van 5% verschuldigd. Recent is deze regeling op een aantal punten gewijzigd.
Vennootschappen zonder bedrijfsleider ontsnappen niet
Meteen na de introductie van de € 45.000 minimumbezoldiging stelde zich de vraag wat te doen indien het bestuur van een vennootschap louter door rechtspersonen wordt waargenomen. Uit een letterlijke lezing van de wet kon men afleiden dat vennootschappen zonder bedrijfsleider-natuurlijke persoon niet geviseerd worden door de bijzondere heffing van 5%.
Uit een recente wetswijziging, waardoor de wettekst wordt verduidelijkt, blijkt dat dit niet de bedoeling van de wetgever was. Elke vennootschap valt binnen het toepassingsgebied van de bijzondere heffing. Bestaat het bestuur van een vennootschap enkel uit rechtspersonen, dan zal deze vennootschap onoverkomelijk een bijzondere heffing verschuldigd zijn, tenzij ze een bedrijfsleider-natuurlijke persoon aanstelt waaraan ze vervolgens voldoende bezoldigingen uitkeert.
Tarief bijzondere heffing blijft 5%
De bijzondere heffing bedraagt, zoals hoger reeds aangehaald, 5% en wordt berekend op het verschil tussen de minimumbezoldiging van € 45.000 en de hoogste bezoldiging die de vennootschap werkelijk toekent aan één van haar bedrijfsleiders. Kent de vennootschap bijvoorbeeld € 40.000 toe aan haar bedrijfsleider, dan wordt de heffing berekend op het verschil met de minimumbezoldiging, zijnde € 5.000 of dus 5% van € 5.000, ttz € 250. Een vennootschap die geen bezoldiging toekent aan haar bedrijfsleiders, is een vergoeding verschuldigd van € 2.250 (zijnde 5% van € 45.000).
Oorspronkelijk zou deze heffing vanaf 2020 opgetrokken worden naar 10%. In de hierboven vermelde wetswijziging wordt hier echter op teruggekomen. Het tarief blijft in de toekomst onveranderd op 5%.
De bijzondere heffing is (en blijft) voor de vennootschap aftrekbaar als beroepskost.
Bedrijfsleiders met een onbezoldigd mandaat
Om de precieze omvang van een bedrijfsleidersbezoldiging te bepalen, beroept de wetgever zich op het zogeheten 'attractiebeginsel': alle beloningen die een bedrijfsleider verkrijgt uit de vennootschap worden fiscaal als een bedrijfsleidersbezoldiging beschouwd. Een bedrijfsleider die binnen de vennootschap tevens als werknemer werkt, zal hiervoor een werknemersloon ontvangen. Fiscaaltechnisch zal dit loon behandeld worden als een deel van de bedrijfsleidersbezoldiging. Hetzelfde geldt onder meer voor toegekende tantièmes, voordelen van alle aard, … Om de minimumbezoldigingsvereiste af te toetsen aan de ontvangen inkomsten van de bedrijfsleider, moet men zich bijgevolg niet beperken tot de bedrijfsleidersbezoldiging in strikte zin.
De minister van Financiën heeft ondertussen uitdrukkelijk bevestigd dat hetzelfde principe ook geldt voor onbezoldigde bedrijfsleiders. Om de minimum bedrijfsleidersbezoldiging van deze bedrijfsleiders te bekomen, mag men inkomsten uit andere activiteiten binnen dezelfde vennootschap mee in rekening brengen. Zo kan een onbezoldigde bedrijfsleider toch nog voldoen aan de minimum bezoldigingsvereiste van € 45.000.
Aan de minister werd bijkomend de vraag gesteld of dit principe ook van toepassing is in een groep van verbonden vennootschappen (waar het volstaat dat minstens één bedrijfsleider een minimumbezoldiging van € 75.000 ontvangt van alle verbonden vennootschappen samen). De minister maakt volgend onderscheid: een onbezoldigde bedrijfsleider die in dezelfde vennootschap een loon als werknemer van minstens € 75.000 ontvangt, voldoet eveneens aan de bezoldigingsvoorwaarden. Krijgt een onbezoldigde bedrijfsleider daarentegen een loon als werknemer in een andere vennootschap uit dezelfde groep, dan mag men geen rekening houden met het werknemersloon. De activiteiten als bedrijfsleider en als werknemer moeten zich dus binnen dezelfde vennootschap situeren.
Welke bezoldiging kent u het beste toe aan uw bedrijfsleiders?
Nu verschillende onduidelijkheden omtrent de bedrijfsleidersbezoldiging zijn uitgeklaard, kunnen vennootschappen beter inschatten of het al dan niet nuttig is om een hogere bezoldiging toe te kennen aan minstens één van hun bedrijfsleiders. Uiteraard is deze bezoldiging onderworpen aan de (hoge) tarieven van de personenbelasting en sociale zekerheidsbijdragen.
Voor sommige vennootschappen zal het mogelijks voordeliger blijven om geen/een lagere bezoldiging toe te kennen aan hun bedrijfsleider. Men kan bijvoorbeeld denken aan vennootschappen waar enkel rechtspersonen optreden als bedrijfsleider. Deze vennootschappen zullen steeds een bijkomende heffing van 5% betalen op het tekort aan toegekende bezoldiging. De heffing bedraagt echter nooit meer dan € 2.250 (5% van € 45.000) en is bovendien aftrekbaar als beroepskost.
Voor vennootschappen die in aanmerking kunnen komen voor het verlaagd tarief in de vennootschapsbelasting voor KMO’s, kan het sneller baten om de bezoldiging van hun bedrijfsleider op te trekken. Zo niet ondergaan deze vennootschappen een dubbele sanctie: ze lopen het verlaagde tarief mis én betalen bovendien de bijzondere heffing.
Het zal er dus op aankomen om per vennootschap een gepaste kosten-batenanalyse te maken om de bedrijfsleidersbezoldigingen af te stemmen op de hervorming van de vennootschapsbelasting. Uiteraard helpen we u graag om deze complexe afweging te maken.