De manier waarop een onverdeeldheid ontstaat, heeft een impact op de wijze waarop zij kan worden beëindigd. Hierna volgt een bondig overzicht van de verschillen die in dit verband bestaan tussen toevallige en vrijwillige onverdeeldheden.
Toevallige of vrijwillige onverdeeldheid
Een toevallige onverdeeldheid ontstaat toevallig: er werd geen overeenkomst over gesloten. Er zijn dan ook geen voorwaarden aan verbonden en er is dus geen bepaalde duur. Het typevoorbeeld van de toevallige onverdeeldheid is de erfrechtelijke onverdeeldheid. Zij vindt haar oorsprong in de wettelijke, testamentaire of contractuele vererving. Het is een onverdeeldheid die bij toeval is ontstaan en door de deelgenoten niet gewild is.
Een onverdeeldheid kan ook ontstaan doordat deze bewust in het leven wordt geroepen. Het gaat dus om een gewilde en georganiseerde vorm van onverdeeldheid. Een voorbeeld hiervan is de aankoop van ouders en hun kinderen van een onroerend goed (niet als de ouders enkel het vruchtgebruik hebben en de kinderen de blote eigendom. Dan is er enkel tussen de kinderen een vrijwillige onverdeeldheid).
Praktische implicaties toevallige of vrijwillige onverdeeldheid
Voor toevallige onverdeeldheden geldt als regel dat niemand genoodzaakt kan worden om in onverdeeldheid te blijven en dat de verdeling te allen tijde kan worden gevorderd (artikel 3:75 BW). De mede-eigenaars mogen echter overeenkomen om de verdeling niet te vorderen tijdens een bepaalde periode, die niet langer dan vijf jaar mag duren. Dergelijk contract mag hernieuwd worden.
Dit geldt niet voor een vrijwillige mede-eigendom. Dit werd reeds meermaals bevestigd door het Hof van Cassatie (arresten van 20 september 2013 en 6 maart 2014): het recht om te allen tijde de verdeling te vragen geldt niet voor de vrijwillig aangegane vormen van mede-eigendom. De partijen zijn in dat geval gebonden door de voorwaarden van hun overeenkomst. Daarbij kunnen zij zich wel degelijk tot een langere termijn dan vijf jaar tot het handhaven van de onverdeeldheid verbinden.
Ook in het nieuwe goederenrecht, dat in werking is getreden op 1 september 2021 wordt dit bevestigd: Het recht van de mede-eigenaar om te allen tijde de verdeling te vragen, is niet van toepassing op de vrijwillige mede-eigendom (art. 3:77 BW). Elke vorm van mede-eigendom die vrijwillig is ontstaan, wordt geregeld door het contract (art. 3:76 BW).
Een eventuele beperking tot een termijn van vijf jaar geldt bij vrijwillige onverdeeldheden enkel ten opzichte van de persoonlijke schuldeisers van een mede-eigenaar voor wat betreft de tegenstelbaarheid van bedingen om niet tot verdeling over te gaan (artikel 3:77 BW).
In de praktijk komt de vraag of een bepaalde onverdeeldheid een toevallige dan wel vrijwillige onverdeeldheid is regelmatig aan bod, bijvoorbeeld bij echtscheidingen. Het is daarbij duidelijk dat een conventionele onverdeeldheid ontstaat wanneer echtgenoten in een overeenkomst voor een echtscheiding door onderlinge toestemming afspreken dat bepaalde goederen tussen hen in onverdeeldheid blijven. Zonder globaal akkoord over alle gevolgen van de echtscheiding, kan geen echtscheiding door onderlinge toestemming in gang worden gezet. Het is dan ook essentieel dat echtgenoten die overeenkomen om in onverdeeldheid te blijven, expliciet bepalen onder welke voorwaarden en modaliteiten de uitonverdeeldheidtreding later mogelijk is.
Anders is het bij een echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting, waarbij een notaris-vereffenaar wordt aangesteld voor de verdeling van de onverdeelde goederen. In dat geval zijn er bij het ontstaan van de postcommunautaire onverdeeldheid geen afspraken gemaakt tussen de echtgenoten en gaat het dus om een ongeorganiseerde en toevallige mede-eigendom. Indien de echtgenoten met betrekking tot de betreffende onverdeeldheid een overeenkomst willen sluiten om de onverdeeldheid te behouden, dan dienen zij rekening te houden met het feit dat dit slechts kan voor een (hernieuwbare) termijn van vijf jaar. Het Hof van Cassatie heeft op 22 januari 2024 echter beslist dat echtgenoten, gehuwd onder een gemeenschapsstelsel, zowel vóór als tijdens de werking van het stelsel kunnen overeenkomen om in geval van ontbinding van het stelsel, hetzij door overlijden of door echtscheiding, een conventionele onverdeeldheid te creëren met betrekking tot een bepaald goed uit de postcommunautaire onverdeeldheid. Echtgenoten kunnen dus door middel van een beding in hun huwelijksovereenkomst voorkomen dat een bepaald goed bij ontbinding van het huwelijk als toevallige en niet-geregelde onverdeeldheid in de post-communautaire gemeenschap zal terechtkomen.
Ook ten aanzien van schenkingen in onverdeeldheid stelt zich soms de vraag of het om een vrijwillige dan wel een toevallige onverdeeldheid gaat. In deze context kadert een vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel van 27 maart 2024. De rechter concludeerde dat de gift door een vader aan zijn drie kinderen onder de voorwaarde dat (1) de onverdeeldheid wordt aangehouden tot aan zijn overlijden en dat (2) wordt voorzien in hulp indien de vader financieel behoevend zou worden, een vrijwillige onverdeeldheid betreft die na het overlijden van de vader elke zin heeft verloren, zodat vanaf dan de uitonverdeeldheidtreding kan worden gevorderd. Door het overlijden van vader is bijgevolg een gewone onverdeeldheid ontstaan.