Volgens vaste rechtspraak is de (oude) regel om het belastbaar voordeel van alle aard te bepalen bij kosteloze terbeschikkingstelling van een woning door een vennootschap strijdig met het gelijkheidsbeginsel. Kan de in het verleden teveel betaalde belasting alsnog worden teruggevorderd door de procedure van ambtshalve ontheffing?

Forfaitaire waardering van het voordeel alle aard

Een bedrijfsleider die gratis in de woning van zijn vennootschap woont, wordt belast op een voordeel van alle aard. Dit voordeel werd onder de oude regeling forfaitair vastgesteld op 100/60 van het geïndexeerd kadastraal inkomen van het onroerend goed, vermenigvuldigd met 1,25 (als het K.I. niet hoger is dan € 745) of 3,8 (als het K.I. hoger is dan € 745). Indien de woning daarentegen door een natuurlijke persoon ter beschikking werd gesteld, werd geen vermenigvuldigingsfactor toegepast. Deze discriminatie werd veroordeeld, met als gevolg dat enkel nog de basisregel (100/60 van het geïndexeerd KI) toegepast kon worden (Nieuwsbrief september 2018).

Fiscus: ambtshalve ontheffing niet mogelijk

In een circulaire van 15 mei 2018 heeft de fiscus zich bij deze berekeningswijze aangesloten en bevestigd dat de basisregel zal worden toegepast voor de afhandeling van hangende bezwaarschriften en gerechtelijke procedures. De vragen tot ambtshalve ontheffing die na het verstrijken van de bezwaartermijn van zes maanden worden ingediend, zullen daarentegen worden afgewezen. Volgens de fiscus is niet voldaan aan de voorwaarden om over te gaan tot ambtshalve ontheffing.

Wanneer is ambtshalve ontheffing wel mogelijk?

Overeenkomstig artikel 376 WIB kan de administratie ambtshalve ontheffing verlenen van de overbelastingen die voortvloeien uit materiële vergissingen, uit dubbele belasting, alsmede van die welke blijken uit afdoende bevonden nieuwe bescheiden of feiten waarvan het laattijdig overleggen of inroepen door de belastingplichtige berust op wettige redenen en op voorwaarde dat:

  • die overbelastingen door de administratie werden vastgesteld of door de belastingplichtige aan de administratie werden bekendgemaakt binnen vijf jaar vanaf 1 januari van het jaar waarin de belasting is gevestigd;
  • de aanslag niet reeds het voorwerp is geweest van een bezwaarschrift dat aanleiding gaf tot een definitieve beslissing.

Een nieuw rechtsmiddel of een wijziging van de jurisprudentie wordt volgens datzelfde wetsartikel niet beschouwd als een nieuw gegeven. De rechtspraak die stelt dat het verschil in berekeningswijze van het voordeel alle aard ongrondwettig is, vormt volgens de administratie een wijziging van de jurisprudentie, zodat een verzoek tot ambtshalve ontheffing moet worden afgewezen.

Fiscale rechtbank Gent: ambtshalve ontheffing toch mogelijk

De fiscale kamer van de rechtbank van eerste aanleg te Gent is het niet eens met de zienswijze van de fiscus. Zij stelt dat rechtspraak waarin een bepaling in strijd met de Grondwet wordt bevonden geenszins een wijziging van jurisprudentie uitmaakt.

De rechtbank verwijst naar de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof waarin werd geoordeeld dat het ongrondwettig bevinden van een fiscale wet geen nieuw rechtsmiddel, noch een wijziging van de jurisprudentie uitmaakt, maar wel een nieuw gegeven vormt.

In casu is het niet een fiscale wet die in strijd werd bevonden met de Grondwet, maar een bepaling van het koninklijk besluit ter uitvoering van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen. Het is bijgevolg aan de feitenrechters om te oordelen of er al dan niet een schending is van de Grondwet. Het Grondwettelijk Hof is namelijk enkel bevoegd om wetskrachtige normen (wetten, decreten en ordonnanties) aan de Grondwet te toetsen.

De rechtbank oordeelde dat een ongrondwettig verklaarde bepaling van een koninklijk besluit door een feitenrechter evenzeer een nieuw gegeven uitmaakt als een ongrondwettig verklaarde wet door het Grondwettelijk Hof. In beide gevallen moet een ambtshalve ontheffing mogelijk zijn, uiteraard indien aan alle overige voorwaarden is voldaan.

Nieuwe regeling

Vanaf 1 januari 2019 wordt de vermenigvuldigingsfactor 2 toegepast, ongeacht of het voordeel wordt verstrekt door een natuurlijke persoon, dan wel een rechtspersoon en ongeacht de hoogte van het kadastraal inkomen.

Conclusie

Het vonnis is goed nieuws voor wie reeds een verzoek tot ambtshalve ontheffing heeft ingediend in verband met de berekening van het voordeel alle aard bestaande de kosteloze terbeschikkingstelling van een woning door zijn vennootschap. Wie nog geen verzoek tot ambtshalve ontheffing heeft ingediend en de bezwaartermijn reeds verstreken is, kan dat nog doen binnen een termijn van 5 jaar te rekenen vanaf 1 januari van het jaar waarin de belasting is gevestigd.

Het valt wel te verwachten dat de fiscus hoger beroep zal instellen tegen het vonnis (eerdere uitspraken voor andere rechtbanken waren in het voordeel van de fiscus).

Recente nieuwsitems