In de rechtspraak zijn veel gevallen bekend waarin de bezoldigingstheorie niet aanvaard werd, waardoor de aftrek van de kosten van de woning die een vennootschap ter beschikking stelt aan haar bedrijfsleider werd verworpen. In een zaak waarin de omzet dankzij de prestaties van haar bedrijfsleider aanzienlijk was gestegen, aanvaardde het hof van beroep te Antwerpen recent toch de toepassing van de bezoldigingstheorie.
Bezoldigingstheorie
De bezoldigingstheorie houdt in dat kosten met betrekking tot goederen (in de praktijk vaak onroerende goederen) die voor privégebruik ter beschikking worden gesteld aan een bedrijfsleider aftrekbaar zijn wanneer deze kaderen in de toekenning van een voordeel van alle aard aan de bedrijfsleider. De rechtspraak van het Hof van Cassatie stelt wel de voorwaarde dat deze kosten “aan werkelijke prestaties moeten beantwoorden” om aftrekbaar te zijn. Er moet met andere woorden bewezen worden dat de kosten door de vennootschap gedragen worden als tegenprestatie van de door de bedrijfsleider geleverde diensten.
Antwerpen 29 maart 2022
In een zaak waarin een woning voor 10% eigendom was van een zaakvoerder en 90% van een vennootschap, stelde de vennootschap een woning ter beschikking aan haar zaakvoerder. De woning werd door de zaakvoerder volledig aangewend voor privédoeleinden. De vennootschap bracht de kosten met betrekking tot deze woning (ongeveer 90.000 euro per jaar) volledig in aftrek. De terbeschikkingstelling van de woning diende volgens de vennootschap immers beschouwd te worden als een voordeel in natura voor de zaakvoerder, waardoor voldaan was aan de bezoldigingstheorie.
De fiscus, daarin gevolgd door het Antwerpse hof, vond dat de vennootschap niet had bewezen dat tegenover de gedragen kosten werkelijke prestaties van de zaakvoerder stonden en verwierp de aftrek van de kosten.
Zoals in de hier eerder besproken rechtspraak (lees hier) hechtte het hof hierbij veel belang aan de documenten die werden voorgelegd ter staving van de verloningspolitiek. De vennootschap in kwestie bracht enkel de verslagen van de algemene vergadering aan als bewijs. In het ene jaar werd in deze verslagen totaal geen melding gemaakt van het toegekende voordeel van alle aard en in het andere jaar werd wel vermeld dat er bepaalde voordelen in natura werden toegekend, maar zonder dat enig detail van deze voordelen werd gegeven. Daaruit kon volgens het hof niet worden afgeleid dat het voordeel werd toegekend als bezoldiging.
Noch het loutere feit van de goedkeuring van de jaarrekening noch de vermelding van een voordeel van alle aard van “terbeschikkingstelling gratis woonst” op de inkomstenfiche van de zaakvoerder volstaan volgens het hof om aan te tonen dat het toegekende voordeel werd toegekend als vergoeding voor werkelijke prestaties .
Antwerpen 18 januari 2022
In een andere recente zaak diende het Antwerpse hof zich uit te spreken over de vennootschap van een neurochirurg. Deze vennootschap kocht in 2009 een onroerend goed aan. Het gebouw werd voor 80% ter beschikking gesteld van de arts (en zaakvoerder) voor privégebruik. De overige 20% werd beroepsmatig aangewend (het dokterskabinet was daar immers gevestigd).
De eerste vijf jaar aanvaardde de fiscus probleemloos de aftrek van de kosten met betrekking tot het gebouw. Wanneer de vennootschap in 2014 het loon van haar zaakvoerder aanzienlijk verhoogt, verwerpt de fiscus de aftrek van de kosten met betrekking tot het privématig gebruikt gedeelte van het gebouw, alsook 80% van de kosten voor onderhoud en herstelling en van een interieurarchitect.
De fiscus is immers van mening dat de verhoging van het loon (in geld) volstaat om de prestaties van de zaakvoerder volledig te vergoeden. Tegenover de terbeschikkingstelling van de woning staan dus geen werkelijke prestaties meer die moeten worden vergoed waardoor - aldus de fiscus - niet langer voldaan zou zijn aan de bezoldigingstheorie.
Deze keer ving de fiscus bot, want het Antwerpse hof volgde deze redenering niet. De zaakvoerder was immers de enige die prestaties verrichte voor de vennootschap, waardoor de gerealiseerde omzet “rechtstreeks en uitsluitend” het resultaat was van zijn prestaties. Bovendien blijkt dat de omzet van de vennootschap (onder de vorm van erelonen) doorheen de jaren is gestegen (van ongeveer 471.000 euro in 2013 naar 533.000 euro in 2016), wat juist wijst op een toename van de geleverde prestaties door de arts.
De fiscus probeerde daar nog tegen in te brengen dat de omzet inderdaad was gestegen, maar dat de “winst vóór belasting” daarentegen was gedaald. Omdat een daling van de winst vóór belasting geen indicatie is van de geleverde prestaties en omdat de daling ook andere oorzaken kan hebben (zoals gestegen kosten), volgt het hof de fiscus hierin niet.
Het hof benadrukt vervolgens dat de vennootschap vrij is om te bepalen op welke wijze (in geld of in natura) ze haar zaakvoerder vergoedt alsook hoeveel deze vergoeding bedraagt. Noch de fiscus noch de rechter mag zich over de opportuniteit van deze kost inlaten volgens het hof. Dat neemt uiteraard niet weg dat de vergoeding wel moet staan tegenover werkelijk geleverde prestaties en het niet mag gaan om een vrijgevigheid van de vennootschap.
Het is en blijft een feitenkwestie
Men kan dus concluderen dat het – omwille van zeer uiteenlopende rechtspraak – koffiedik kijken is over hoe er met bezoldigingstheorie zal worden omgegaan in elk concreet geval.
Het goed documenteren van de verloningspolitiek blijft in elk geval aangewezen. Als er sprake is van een toename van de omzet dient dit element zeker te worden vermeld in de documenten waarin de verloningspolitiek wordt vastgelegd.