Een vennootschap heeft in het verleden een liquidatiereserve aangelegd en overweegt over te gaan tot de vereffening, aangezien het voortbestaan van de vennootschap geen enkel nut meer heeft. Omwille van de verwachte (lange) duurtijd tussen de ontbinding en de effectieve sluiting van de vereffening wenst de vennootschap reeds een liquidatievoorschot uit te keren. De vraag stelt zich of er bij de uitkering van een liquidatievoorschot roerende voorheffing moet worden ingehouden.
Liquidatiereserve en -voorschot
De liquidatiereserve houdt in dat een KMO-vennootschap jaarlijks (een deel van) de belaste winst kan boeken op een afzonderlijke passiefrekening op de balans. Op dit bedrag is onmiddellijk een afzonderlijke belasting van 10% verschuldigd door de vennootschap. Na een wachttermijn van 5 jaar is bij uitkering van de liquidatiereserve slechts 5% roerende voorheffing verschuldigd (bij uitkering binnen de 5 jaar is 20% verschuldigd). Bovendien is het mogelijk de liquidatiereserves uit te keren zonder dat hierop roerende voorheffing verschuldigd is indien de vennootschap wordt ontbonden en vereffend (zelfs gedurende de wachttermijn van 5 jaar).
Indien een vennootschap besluit om over te gaan tot liquidatie of ontbinding, wordt dit in principe gevolgd door een vereffening. Een vereffenaar maakt dan alle activa te gelde en zuivert alle schulden aan, waarna op het einde van de vereffening een eventueel batig saldo aan de aandeelhouders wordt uitgekeerd. Omwille van verschillende redenen kan de vennootschap echter al vóór de sluiting van de vereffening beslissen tot de uitkering van een ‘liquidatievoorschot’ of een ‘voorschot op de liquidatie-uitkering’.
Feiten
Een naamloze vennootschap had in het verleden een liquidatiereserve aangelegd in de zin van artikel 184quater WIB92. De vennootschap was uitsluitend opgericht voor de realisatie van één welbepaald vastgoedproject, waardoor de verkoop van het project meteen ook leidde tot de stopzetting van de activiteiten van de vennootschap. In navolging van de stopzetting werd de ontbinding en vereffening van de vennootschap overwogen. Omwille van contractuele afspraken met de koper van het project was de onmiddellijke sluiting van de vereffening echter niet mogelijk (indien bepaalde voorwaarden vervuld werden, zou de vennootschap een bijkomende prijs ontvangen) en zou de vennootschap na haar ontbindingen nog gedurende enige tijd blijven bestaan (in vereffeningsmodus).
Het actief van de vennootschap bestond enkel uit liquide middelen en er bestonden geen (relevante) schulden. In afwachting van de sluiting van haar vereffening wenste de vennootschap reeds een liquidatievoorschot uit te keren aan haar aandeelhouders.
Rulingdienst: geen roerende voorheffing verschuldigd
De Rulingdienst bevestigde in haar fiscale ruling (VB 2020.1027) dat er geen roerende voorheffing verschuldigd is indien het liquidatievoorschot, in het kader van de vereffening van de ontbonden vennootschap, wordt aangerekend op de vooraf opgebouwde liquidatiereserve.
De Rulingdienst steunt haar beslissing op drie gronden: een advies van de Commissie van Boekhoudkundige Normen, de tekst van artikel 209 WIB92 en de administratieve commentaren waarin telkens de mogelijkheid van de trapsgewijze verdeling van het maatschappelijk vermogen uitdrukkelijk wordt vermeld.
De uitkering van een liquidatievoorschot wordt geacht voort te komen uit de componenten van het eigen vermogen, te beginnen met het gestort kapitaal en de liquidatiereserve. Indien en in de mate dat het liquidatievoorschot de som van het gestort kapitaal en de liquidatiereserve niet overstijgt, wordt het liquidatievoorschot in principe niet onderworpen aan roerende voorheffing, zelfs al gebeurt de (liquidatie-)uitkering gespreid.
Goede argumentatie vereist
Het werken met liquidatievoorschotten kan in bepaalde omstandigheden fiscaal misbruik uitmaken. Een vennootschap die wel nog bepaalde activiteiten heeft, zou “versneld” in vereffening kunnen worden gesteld om haar liquidatiereserves al zonder roerende voorheffing uit te keren.
In casu waren er duidelijk andere motieven voorhanden dan louter het ontwijken van belastingen, waardoor geen sprake was van fiscaal misbruik. De vereffening was volgens de rulingdienst een logische stap omdat de vennootschap geen activiteit meer had en het louter aanhouden van liquide middelen binnen de vennootschap geen enkel economisch of financieel nut meer had voor haar aandeelhouders. Daarnaast was de sluiting van de vereffening enkel nog afhankelijk van het lopende contract van de vennootschap en kon de vereffening dus niet onmiddellijk op datum van de ontbinding van de vennootschap plaatsvinden.
Bij het uitkeren van een liquidatievoorschot in afwachting van de sluiting van de vereffening is het bijgevolg van belang om een goede zakelijke argumentatie te hebben en te motiveren waarom de vereffening niet onmiddellijk kan worden afgesloten. Daarnaast mag het uitgekeerde liquidatievoorschot het bedrag van het gestort kapitaal en de liquidatiereserve niet overstijgen, anders is er wel roerende voorheffing verschuldigd aan het gewone tarief (30%).