Door de zogenaamde ‘heffing op het sparen’ zijn inkomsten uit bepaalde kapitalisatiefondsen voor natuurlijke personen belastbaar als interesten. De regering heeft beslist om het toepassingsgebied van deze belasting vanaf 1 januari 2018 nog verder uit te breiden.

Toepassingsgebied van de heffing op het sparen

Inkomsten uit de overdracht onder bezwarende titel, inkoop van eigen rechten van deelneming of gehele of gedeeltelijke verdeling van het vermogen van bepaalde instellingen voor collectieve belegging zijn in de personenbelasting belastbaar als interesten en onderworpen aan de roerende voorheffing. Enkel instellingen voor collectieve belegging die hun inkomsten kapitaliseren worden geviseerd. Indien de statuten of het fondsenreglement voorzien in de jaarlijkse uitkering  van alle kwalificerende inkomsten na aftrek van alle daarmee verband houdende bezoldigingen, commissies en kosten, zijn de inkomsten niet belastbaar, de zogenaamde ‘distributiefondsen’.

Daarnaast is vereist dat de instelling voor collectieve belegging meer dan 25% van haar vermogen (rechtstreeks of onrechtstreeks) in ‘schuldvorderingen’ heeft belegd. Hieronder wordt onder meer interesten op rekening en de opbrengst van obligatieleningen en overheidspapier begrepen. Om na te gaan of de drempel van 25% is overschreden, wordt gekeken

  • of naar de beleggingspolitiek die is opgenomen in de statuten of het fondsenreglement van de instelling
  • of, indien deze niet beschikbaar zijn, naar de feitelijke samenstelling van de beleggingsportefeuille.

Wanneer geen enkele informatie beschikbaar is over het gedeelte van het vermogen dat in schuldvorderingen werd belegd, wordt dat percentage geacht 100% te bedragen.

Bij de invoering van deze maatregel bedroeg het gedeelte van het vermogen dat belegd moest zijn in schuldvorderingen 40%, maar deze drempel werd eind 2012 al verlaagd tot 25%. Beide drempels waren overgenomen uit de Europese Spaarrichtlijn, die inmiddels is opgeheven.

Regering verlaagt de drempel opnieuw

De regering wil nu ook instellingen voor collectieve belegging die minder dan 25% van hun vermogen in schuldvorderingen beleggen onder het toepassingsgebied van de belasting brengen. In het kader van het Zomerakkoord werd aanvankelijk aangekondigd dat de drempel volledig zou worden afgeschaft, maar de regering is blijkbaar teruggekomen op dit voornemen. In het ontwerp van programmawet dat momenteel in het parlement wordt besproken wordt de drempel verlaagd naar 10%. De regering wil hiermee vermijden dat zuivere aandelenfondsen onder het toepassingsgebied van de belasting zouden vallen. Deze fondsen houden immers in het kader van hun beleggingsbeleid steeds een bepaald bedrag aan liquide middelen achter de hand, en deze liquide middelen worden ook als schuldvorderingen beschouwd.

Door deze wetswijziging zal het volstaan dat een instelling voor collectieve belegging meer dan 10% van haar vermogen in schuldvorderingen belegt om onder het toepassingsgebied van de belasting te vallen. Zoals voorheen het geval was, bestaat de belastbare basis enkel uit de inkomsten die rechtstreeks of onrechtstreeks voortkomen uit schuldvorderingen. De overige inkomsten worden niet geviseerd.

Van toepassing vanaf 1 januari 2018

De verlaagde drempel is van toepassing op inkomsten die worden betaald of toegekend voor rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging die worden verworven vanaf 1 januari 2018. Wanneer een belastingplichtige zowel voor als na 1 januari 2018 heeft belegd in een instelling voor collectieve belegging, is de verlaagde drempel enkel van toepassing op het deel van de inkomsten dat voortkomt uit de vanaf 1 januari 2018 verworven rechten van deelneming.

Vanaf 2018  zal bij het nemen van beleggingsbeslissingen zeker rekening moeten worden gehouden met de uitgebreide heffing op het sparen.

Recente nieuwsitems