In een vonnis van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Brugge van 25 juni 2018 doet de rechter uitspraak over de fiscale behandeling van een tantième die werd toegekend aan een zaakvoerder-vennootschap. De rechter besluit in zijn vonnis tot toepassing van de algemene antimisbruikbepaling en verwerpt een groot deel van de toegekende tantième als aftrekbare beroepskost.
Toekenning tantième aan zaakvoerder-vennootschap
Een vennootschap kan naar aanleiding van de winstverdeling van het boekjaar een deel van haar winst uitkeren aan haar zaakvoerders in de vorm van een tantième. Dergelijke toekenning wordt in hoofde van de zaakvoerder beschouwd als bestuurdersbezoldiging, wat maakt dat de tantième voor de uitkerende vennootschap in principe een aftrekbare beroepskost vormt. Hierin onderscheidt de tantième zich van het dividend, dat wordt toegekend aan de aandeelhouders, maar deel uitmaakt van de belastbare winst van de vennootschap.
Op haar algemene vergadering besluit een BVBA om een tantième uit te keren aan haar zaakvoerder. Deze zaakvoerder is zelf ook een vennootschap, meer bepaald een patrimoniumvennootschap waarvan de aandelen in handen zijn van de zaakvoerder en aandeelhouder van eerstgenoemde BVBA.
De patrimoniumvennootschap-zaakvoerder heeft doorheen de jaren omvangrijke fiscale verliezen opgestapeld, waardoor de verworven tantième belastingvrij blijft. De uitkerende BVBA neemt het bedrag van de tantième in aftrek als bestuurdersbezoldiging. Gevolg: beide vennootschappen ontsnappen op deze manier aan vennootschapsbelasting.
Fictieve constructie?
Bovenstaande fiscale optimalisatie bleef ook voor de fiscus niet onopgemerkt. Deze laatste verwerpt dan ook een groot deel van het bedrag van de tantième als beroepskost, hierin gevolgd door de rechtbank te Brugge. De uitkering van de tantième aan de patrimoniumvennootschap is een loutere vorm van fiscale winstverschuiving, die plaatsvindt op basis van vage en niet reële managementprestaties. De patrimoniumvennootschap levert volgens de rechtbank de facto geen prestaties. In werkelijkheid voert de achterliggende natuurlijke persoon alle managementtaken van de BVBA uit. Bovendien blijkt het fictieve karakter des te meer door, onder andere, het feit dat de afgesproken managementvergoeding niet volledig werd betaald (ze werd waarschijnlijk op de rekening-courant geboekt) en dat de patrimoniumvennootschap - hoewel ze daartoe contractueel verplicht was - geen eigen werknemers heeft.
De antimisbruikbepaling als krachtig wapen
Gelet op voorgaande feitelijke gegevens, komt de Brugse rechter in zijn vonnis tot het besluit dat deze constructie fiscaal misbruik uitmaakt (toepassing van de algemene antimisbruikbepaling van artikel 344, § 1 WIB 1992).
Eerst en vooral acht de rechter het objectieve aspect van deze bepaling duidelijk vervuld. De belastingplichtige verkrijgt onmiskenbaar een belastingvoordeel waarvan de toekenning in strijd is met de doelstellingen van de wet, namelijk dat enkel kosten aftrekbaar zijn die overeenstemmen met de economische realiteit. Ook het subjectieve element is aanwezig, de tantième is er duidelijk op gericht om dit belastingvoordeel te genieten. Dit blijkt onder andere uit het feit dat de omvang van de tantième mede wordt bepaald door het belastingtarief dat van toepassing is bij de patrimoniumvennootschap. Dergelijke bepaling benadrukt overduidelijk de wezenlijke doestelling om een fiscaal voordeel te verkrijgen.
Dat de rechter in deze zaak besluit tot fiscaal misbruik, kan enige zorg opwekken. Het bevestigt dat de nieuwe antimisbruikbepaling, zoals van toepassing sinds 2012, een krachtig wapen vormt voor de fiscus (lees ook onze nieuwsbrief mei 2018). Het valt af te wachten in welke mate de fiscus de algemene antimisbruikbepaling ook in andere situaties zal inroepen. Zoals blijkt uit dit vonnis, kan deze aanpak voorlopig alvast op de nodige steun van de rechtspraak rekenen.