U wenst uw kind een financieel duwtje in de rug te geven. Voor de aankoop van een woning, voor het opstarten van een eigen zaak of gewoon omdat het kan. Uw kind is echter gehuwd en u heeft liever niet dat de echtgeno(o)t(e) na een echtscheiding aanspraak zou kunnen maken op een deel van de geschonken tegoeden. Wat nu?
De theorie
In de recentere rechtspraak en in de rechtsleer wordt benadrukt dat giften ontvangen door één van de echtgenoten tijdens het huwelijk in de regel vermoed worden in het eigen vermogen van de echtgenoot-begiftigde te vallen. Het wettelijke stelsel gaat immers uit van het idee dat aanwinsten gemeenschappelijk zijn en de niet-aanwinsten eigen blijven aan ieder van de echtgenoten. Goederen verkregen krachtens gift zijn niet-aanwinsten en dus in de regel eigen aan de begiftigde echtgenoot.
Worden de geschonken gelden uiteindelijk aangewend voor een investering in een gemeenschappelijk goed of voor de afbetaling van een eigen schuld van de andere echtgenoot, dan zal dit geen afbreuk doen aan het in oorsprong eigen karakter van de geschonken gelden. Bijgevolg zal in dergelijk geval het gemeenschappelijk vermogen bij de ontbinding van het huwelijksstelsel hiervoor een vergoeding verschuldigd zijn aan het eigen vermogen van de echtgenoot-begiftigde.
Deze rechtspraak doorbreekt de tendens om zich tijdens de vereffening-verdeling van het huwelijksvermogensstelsel te beroepen op het gemeenschapsvermoeden, dat stelt dat alle goederen waarvan niet bewezen is dat zij aan één van de echtgenoten eigen zijn ingevolge enige wetsbepaling, worden geacht deel uit te maken van het gemeenschappelijk vermogen.
Ingevolge deze rechtspraak zal een schenking pas een gemeenschappelijk karakter hebben indien het de bedoeling van de schenker was om daadwerkelijk aan beide echtgenoten te schenken. Diegene die zich beroept op het gemeenschappelijk karakter van de schenking draagt hiervan de bewijslast en zal dus moeten kunnen aantonen dat uit de bewoordingen van de schenking of uit de omstandigheden waarin deze is gebeurd, blijkt dat de schenking werd gedaan aan beide echtgenoten.
Aangezien interpretatieproblemen zich vooral voordoen bij bankgiften, verduidelijken we hieronder de problematiek:
- Bankgift van de ouders van A komt terecht op rekening op naam van echtgenoot A
Bij dergelijke schenking kan bezwaarlijk worden aangenomen dat het gaat om een gift aan de toenmalige echtgenoten samen, wat voldoende is om te vermoeden dat de schenking niet bedoeld was om beide echtgenoten te begunstigen.
- Bankgift van de ouders van A komt terecht op rekening op naam van echtgenoot B.
Abstractie makend van specifieke feitelijke omstandigheden kan dit wel voldoende zijn om te vermoeden dat de ouders van A aan beide echtgenoten hebben willen schenken.
De theorie versus de praktijk
Hoewel de hierboven uiteengezette theorie misschien eenvoudig lijkt, is het niet ondenkbaar dat er in de praktijk alsnog problemen rijzen. De realiteit leert ons namelijk dat een verschil tussen de theorie en de praktijk zich vaak binnen de bewijslast situeert.
Rekeninguittreksels worden door bankinstellingen doorgaans slechts voor een periode van tien jaar bewaard. Is deze periode verstreken en heeft u er niet aan gedacht de rekeninguittreksels van de transactie te bewaren, dan zal het moeilijk zijn het bestaan van een bankgift te bewijzen. In dergelijke situatie zal de andere echtgenoot zich alsnog met succes op het gemeenschapsvermoeden kunnen beroepen.
Om de kans op eventuele discussies hieromtrent te vermijden wordt de bankgift idealiter omkaderd met een aangetekend schrijven met ontvangstbewijs voorafgaand aan de schenking en een schriftelijke bevestiging (pacte adjoint) achteraf. In zo’n pacte adjoint kunnen overigens nog specifieke clausules worden opgenomen zoals bijvoorbeeld het verbod voor uw kind om de geschonken tegoeden na de schenking zelf in te brengen in het gemeenschappelijk vermogen.