De aftrekbaarheid van kosten die een vennootschap maakt voor een woning of appartement dat ze ter beschikking van haar bedrijfsleider stelt wordt door de fiscus vaak in vraag gesteld, zeker als het gaat om een woning of appartement aan de kust. Een arrest van het Hof van Beroep te Gent van 10 april 2018 illustreert de zware bewijslast voor de belastingplichtige.

Vennootschap met villa aan de kust

Een immobiliënvennootschap is eigenaar van twee villa’s (in Knokke en in Cannes) die ze kosteloos ter beschikking stelt van de vaste vertegenwoordiger van een van haar bestuurders. De vaste vertegenwoordiger wordt hiervoor in de personenbelasting belast op een voordeel van alle aard. De fiscus verwerpt de aftrek van de kosten van beide villa’s bij de vennootschap. De zaak komt uiteindelijk voor het Hof van Beroep te Gent.

Band met werkelijke beroepswerkzaamheid

Dat het Hof van Cassatie heeft geoordeeld dat een band met het maatschappelijk (statutair) doel van een vennootschap niet vereist is voor de aftrek als beroepskost, neemt volgens het hof van beroep niet weg dat er nog steeds een band moet zijn met de werkelijk uitgeoefende beroepswerkzaamheid van de vennootschap. Volgens het hof worden de villa’s niet gebruikt voor de activiteit van de vennootschap (bouwen, verkopen en verhuren van vastgoed), maar exclusief en permanent gebruikt door de vaste vertegenwoordiger. De villa’s worden dus niet gebruikt op een manier die voor de vennootschap belastbare inkomsten kan opleveren, terwijl dit nochtans een basisvoorwaarde voor de aftrek van beroepskosten is.

Bezoldigingstheorie

Dat de bewoner van de villa’s in de personenbelasting belast wordt op een voordeel van alle aard volstaat voor het hof van beroep niet om aftrek van de kosten in de vennootschapsbelasting zonder meer te aanvaarden. Ook in dergelijke gevallen moet worden bewezen dat tegenover die kosten werkelijke prestaties van de bestuurder staan. Er is volgens het hof geen enkel bewijs dat de villa’s ter beschikking werden gesteld in ruil voor werkelijke prestaties van de bestuurder en uit niets blijkt dat de terbeschikkingstelling bedoeld is om de bestuurder extra te vergoeden.

Dit bewijs zou volgens het hof eventueel geleverd kunnen worden door de vaststelling dat de bestuurder, zonder de kosteloze terbeschikkingstelling van de villa’s, onvoldoende vergoed zou worden voor de geleverde prestaties. Ook dit bewijs wordt niet geleverd, wel integendeel: de kosten voor de villa’s bedragen een veelvoud van de managementvergoedingen van alle bestuurders samen. Het lijkt voor het hof onwaarschijnlijk dat één bestuurder recht zou hebben op een zoveel hogere vergoeding dan de anderen.

Lusthuis?

Als laatste argument stelt de vennootschap dat de villa aan de kust een “lusthuis” zou zijn. De kosten van “lusthuizen” zijn op grond van een specifieke wetsbepaling in principe niet aftrekbaar, behalve als die kosten noodzakelijk zijn voor het beroep of als ze begrepen zijn in de belastbare bezoldigingen van de begunstigde personeelsleden. Aangezien de bewoner van de villa in de personenbelasting belast wordt op een voordeel van alle aard, zijn de kosten van deze villa volgens de vennootschap aftrekbare beroepskosten.

Maar ook dit argument wordt door het hof verworpen. Het begrip “lusthuis” slaat alleen op een gebouw waar occasioneel mensen (personeel, bestuurders, klanten, zakenrelaties, etc.) individueel of in groep uitgenodigd worden voor een tijdelijk verblijf (zoals in een hotel). Een onroerend goed dat als woning dient voor een personeelslid of een bedrijfsleider, is volgens het hof geen “lusthuis”.

Het hof vraagt zich wel af of het niet discriminerend is dat kosten voor een “lusthuis” aftrekbaar zijn van zodra de gebruikers belast worden op een voordeel van alle aard, terwijl de kosten voor een woning niet aftrekbaar zijn in dezelfde omstandigheden. Het hof stelt een prejudiciële vraag in die zin aan het Grondwettelijk Hof. Wordt dus zeker nog vervolgd…

Besluit

Het komt ons voor dat de vennootschap een betere argumentatie had kunnen ontwikkelen indien zij destijds meer zorg had besteed aan het opstellen van de nodige juridische documenten.

Als de kosteloze terbeschikkingstelling van de villa’s deel uitmaakt van de vergoeding van één van de bestuurders, had de vennootschap dit uitdrukkelijk kunnen laten beslissen door haar raad van bestuur (en desgevallend laten goedkeuren door de algemene vergadering). In de notulen van de raad van bestuur had dan uiteengezet kunnen worden waarom deze bestuurder recht heeft op een bijkomende vergoeding voor zijn prestaties, en om welke prestaties het concreet gaat. Dit zou ook kunnen worden opgenomen in de managementovereenkomst tussen de vennootschap en de bestuurder. Naast de vergoeding in geld die de bestuurder ontvangt, zou dan ook de vergoeding in natura schriftelijk vastgelegd, gemotiveerd en onderbouwd zijn. Het zou in dat geval voor de fiscus veel moeilijker zijn om de aftrek van deze kosten zomaar te verwerpen.

Recente nieuwsitems