Het hof van beroep te Gent heeft in een arrest van 22 maart 2022 beslist dat de meerwaarde bij de snelle doorverkoop van aandelen van een bekend familiebedrijf belastbaar is als divers inkomen. Het hof neemt hierbij aanstoot aan de wijze waarop deze verrichting werd gestructureerd.
Voorafgaande feiten en beoordeling
Het familiebedrijf had twee aandeelhouders, A en B, die elk 50% van de aandelen bezaten. Met een bindend bod van een potentiële koper op zak vond A zelf een andere kandidaat-koper die bereid was om een hogere prijs te bieden. Hij oefende vervolgens zijn statutair voorkooprecht op de aandelen van B integraal uit en verkocht de totaliteit van de aandelen met een aanzienlijke meerwaarde. Hij wist namelijk dat hij de aandelen onmiddellijk zou kunnen doorverkopen aan de derde tegen een aanzienlijk hogere prijs dan hij aan B moest betalen. De nodige gelden voor de aankoop van de aandelen werden hem voorgeschoten door de derde. Bij het indienen van zijn aangifte personenbelasting had A de meerwaarde die hij gerealiseerd had op de koop-verkooptransactie echter niet aangegeven.
Meerwaarden op aandelen die worden behaald naar aanleiding van overdracht onder bezwarende titel en buiten het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid zijn belastbaar als divers inkomen (artikel 90, eerste lid, 9° WIB92). De enige uitzondering hierop is de vrijstelling van normale verrichtingen van beheer van een privévermogen.
De fiscus oordeelde dat de modus operandi, waarbij A een meerwaarde realiseerde op het 50% aandelenpakket dat hij had overgekocht van B, niet kon worden gekwalificeerd als een normaal beheer van een privévermogen door een goede huisvader. Bijgevolg was deze meerwaarde belastbaar als divers inkomen en vestigde de fiscus een supplementaire aanslag in de personenbelasting met een bijkomende belastingverhoging van 10%.
Vervolgens werd de zaak aanhangig gemaakt voor de rechtbank van eerste aanleg te Brugge, die oordeelde dat er inderdaad geen sprake was van normaal beheer van een privévermogen. De belastingplichtige heeft zijn voorkooprecht uitgeoefend zonder effectief (zelf) over te gaan tot betaling van de verkoopprijs en had bovendien niet de intentie om de aandelen zelf te verwerven. Tegen deze beslissing werd hoger beroep ingesteld.
Geen economisch noch financieel risico
Ook volgens het hof van beroep te Gent kan de verrichting niet als een normaal beheer van een privévermogen worden beschouwd, zodat de fiscus de verrichting terecht heeft belast.
De doorslaggevende beweegreden van het hof om te beslissen tot abnormaal beheer van privévermogen is de omstandigheid dat A de verrichting op zodanige wijze heeft gestructureerd dat hij geen enkel financieel noch economisch risico liep, in tegenstelling tot wat met aandelentransacties in normale omstandigheden wel het geval is.
Ten eerste heeft A geen enkel financieel risico gelopen, gezien de korte tijdspanne tussen de aankoop en de verkoop van de desbetreffende aandelen en het kortlopende krediet (voor de aankoop van de aandelen van B) dat onmiddellijk is afgelost door compensatie met de (hogere) prijs die de derde voor de aandelen heeft betaald. De verrichtingen hebben bijna simultaan plaatsgevonden.
Ten tweede heeft A geen enkel economisch risico gelopen, want de verkoopovereenkomst met de derde werd gesloten onder de opschortende voorwaarde dat op een latere datum alle aandelen in handen zouden zijn van A. Hij is weliswaar heel kort de juridische eigenaar van de doorverkochte aandelen geweest, maar hij had de zekerheid dat hij de aandelen onmiddellijk kon doorverkopen aan een derde, met een substantiële meerwaarde.
Belangrijk is te onderlijnen dat het hof dus niet de beslissing van de belastingplichtige om zijn voorkooprecht uit te oefenen en nadien te verkopen aan een derde viseert. In principe volgt het hof dus niet de stelling van de fiscus dat een derde ook zijn bod kon doen, zodat de belastingplichtige enkel zijn eigen 50% aandelenpakket diende te verkopen aan een derde en bijgevolg geen meerwaarde had op het aandelenpakket van B. Het hof benadrukt dat enkel de omstandigheid dat de belastingplichtige geen economisch of financieel risico liep relevant is om de taxatie te bevestigen.
Belastingverhoging wordt wel verminderd
Daarnaast moest het hof bijkomend oordelen over de belastingverhoging van 10% die werd opgelegd aan de belastingplichtige wegens een ‘onjuiste aangifte’. Het hof argumenteerde hierbij dat het begrip ‘normale verrichtingen van beheer’ gepreciseerd wordt aan de hand van het ruime criterium ‘goede huisvader’. Dit vage begrip geeft het hof een ruime beoordelingsmarge en de rechters oordeelden dan ook dat de 10% belastingverhoging onevenredig was met de door de belastingplichtige begane inbreuk.
Het hof van beroep besliste om deze reden de belastingverhoging van 10% naar 2,5% te verminderen, al zal dat wellicht maar een schrale troost zijn.