Aandeelhouders betalen normaal gezien 30% roerende voorheffing (‘RV’) op dividenduitkeringen uit een vennootschap. Gelukkig bestaan er enkele uitzonderingen om deze belastingdruk te verminderen, zoals de liquidatiereserve. Door het aanleggen van een liquidatiereserve in de vennootschap kan de aandeelhouder-natuurlijke persoon een aardige duit besparen. Voor aandeelhouders-vennootschappen is de liquidatiereserve echter nadelig. Is de liquidatiereserve daarom steeds een ‘no go’ voor vennootschappen waarvan de aandeelhouders zowel natuurlijke personen als vennootschappen zijn? Niet noodzakelijk!
Het aanleggen van een liquidatiereserve
Onder bepaalde voorwaarden kan een vennootschap jaarlijks een liquidatiereserve aanleggen en dit hoogstens ten belope van haar winst na belastingen van het betrokken boekjaar (wat overeenkomt met de code 9905 van de jaarrekening). De volgende voorwaarden zijn de belangrijkste:
- De vennootschap moet voor het betrokken boekjaar kwalificeren als een kleine vennootschap zoals omschreven in artikel 1:24 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen (‘WVV’). De liquidatiereserve is dus enkel bedoeld voor KMO’s.
- Voor het belastbare tijdperk waarin de liquidatiereserve wordt aangelegd moet een (niet-aftrekbare) anticipatieve heffing van 10% betaald worden op het bedrag dat naar de liquidatiereserve wordt overgeboekt.
Keert de vennootschap de liquidatiereserve uit na minstens vijf jaar, dan is er slechts 5% RV verschuldigd. Wacht ze niet zo lang, dan bedraagt het tarief 20%. Bij een uitkering naar aanleiding van de liquidatie van de vennootschap wordt er zelfs geen RV ingehouden op de liquidatiereserve. Deze tarieven zijn dus zeer aantrekkelijk. De vennootschap betaalt weliswaar 10% anticipatieve heffing, maar een uitkering zal (mits vijf jaar te wachten) kunnen gebeuren aan 5% in plaats van 30% RV. Een natuurlijke persoon betaalt bovendien geen personenbelasting meer op de ontvangen bedragen indien de roerende voorheffing correct werd ingehouden.
Voor aandeelhouders-vennootschappen is de situatie anders. Dividenden zijn in principe belastbaar in de vennootschapsbelasting. Desgevallend worden de dividenden vrijgesteld van vennootschapsbelasting indien voldaan is aan de DBI-voorwaarden. De RV die vennootschappen betalen op ontvangen dividenden wordt later dus nog verrekend, het is geen eindbelasting. De anticipatieve heffing van 10% kan evenwel niet verrekend worden. Dat heeft als gevolg dat de vennootschap-aandeelhouder geen baat heeft bij de lagere RV (dit wordt immers later nog verrekend) maar dat er toch 10% (onnodige) anticipatieve heffing werd betaald door de vennootschap die het dividend uitkeert.
Flexibiliteit sinds het WVV
Vennootschappen waarvan de aandeelhouders zowel natuurlijke personen als vennootschappen zijn, kunnen de liquidatiereserve dus niet ten volle benutten. Een potentiële oplossing voor dit probleem is te vinden in het WVV. Dat wetboek introduceerde een verregaande flexibilisering van het vennootschapsrecht. Voortaan is het onder andere mogelijk om de winstrechten die verbonden zijn aan aandelen in grote mate te moduleren.
Recent sprak de rulingdienst zich uit over een situatie waarbij een besloten vennootschap gebruik maakte van die flexibiliteit om haar winstrechten statutair vast te stellen zodanig dat enerzijds de dividenden die geput worden uit liquidatiereserves bij voorrang worden toegewezen aan haar aandeelhouders-natuurlijke personen en anderzijds de dividenden afkomstig uit gewone belaste reserves bij voorrang worden toegewezen aan haar aandeelhouders-vennootschappen. Om dit te realiseren worden twee categorieën aandelen gecreëerd. Elk aandeel, ongeacht de categorie waartoe het behoort, geeft recht op hetzelfde bedrag aan dividenden maar afhankelijk van de categorie van aandelen die men bezit, zal het dividend al dan niet bij voorrang (en in de mate van beschikbaarheid) uit de liquidatiereserve geput worden.
Door de winstrechten van elke categorie aandelen op deze manier te omschrijven en aan alle natuurlijke personen, respectievelijk vennootschappen, eenzelfde categorie van aandelen toe te wijzen, kan het voordeel voor natuurlijke personen bij liquidatiereserves alsnog optimaal benut worden.
Voor vennootschappen met een gemengd aandeelhouderschap biedt het WVV dus interessante opportuniteiten. Daarbij moeten we wel vermelden dat de hogervermelde besloten vennootschap voldoende economische motieven voorlegde aan de rulingdienst (zoals het wegnemen van hindernissen voor toekomstige aandeelhouders). Mocht de statutenwijziging daarentegen louter fiscaal geïnspireerd zijn, dan zou deze in het vaarwater van de fiscale anti-misbruik bepaling kunnen komen.