In een arrest van 8 mei 2018 heeft het Hof van Beroep te Antwerpen de aftrek van interesten op een lening die door een vennootschap werd aangegaan voor de uitbetaling van een dividend en een kapitaalvermindering aan haar aandeelhouder geweigerd. Is de aftrek van dergelijke interesten hierdoor voortaan steeds uitgesloten?
Lenen voor de uitbetaling van een dividend en een kapitaalvermindering
De algemene vergadering van een Belgische vennootschap had beslist om een kapitaalvermindering door te voeren en een tussentijds dividend uit te keren. Voor de effectieve uitbetaling van deze bedragen aan haar aandeelhouder sluit de vennootschap een lening af bij een verbonden vennootschap. Het gaat telkens om aanzienlijke bedragen.
De fiscus weigerde de aftrek van de interest op deze lening als beroepskost. De lening werd immers specifiek aangegaan voor de financiering van de kapitaalvermindering en de dividenduitkering. Dergelijke verrichtingen zijn er niet op gericht om (voor de vennootschap) belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden, wel integendeel: ze leiden tot een verarming van de vennootschap.
De vennootschap argumenteerde dat ze onvoldoende liquide middelen bezat en daarom genoodzaakt was een lening aan te gaan om te vermijden dat zij activa die inkomsten genereren zou moeten verkopen. Zowel voor de rechtbank van eerste aanleg als voor het hof van beroep werd de vennootschap in het ongelijk gesteld.
Interesten principieel aftrekbaar...
Het hof stelt vast dat geen enkele wettelijke bepaling de aftrek van interestlasten van een lening die werd aangegaan voor de financiering van een kapitaalvermindering en/of een dividenduitkering, zonder meer uitsluit of zonder meer aanvaardt. Dergelijke interesten kunnen bijgevolg in principe aftrekbaar zijn als beroepskost, voor zover aan alle voorwaarden voor aftrek als beroepskost is voldaan.
...voor zover aan alle aftrekbaarheidsvoorwaarden voldaan is
Uit de jaarrekening van de vennootschap blijkt dat zij inderdaad eigenaar was van een aantal waardevolle actiefbestanddelen die financiële en operationele inkomsten opleverden, maar dit gegeven bewijst op zich niet dat de lening werd aangegaan om deze activa te behouden.
Uit de stukken die de vennootschap voorlegt, blijkt volgens het hof niet dat de lening werkelijk werd aangegaan met het oog op het verkrijgen of het behouden van haar activa en dat de interestlasten bijgevolg werden gedaan of gedragen met het oog op het verkrijgen of het behoud van belastbare inkomsten uit deze activa.
Het hof stelt letterlijk: “gelet op het financiële belang van de lening en de daaraan gekoppelde interestlasten, verdiende het minstens aanbeveling om de beweerde intentie tot het verkrijgen of behouden van belastbare inkomsten te documenteren”. Het is niet wettelijk verplicht om vooraf een verslag, een toelichting of business plan op te stellen als bewijs van de finaliteitsvereiste, maar door louter de leningsovereenkomst voor te leggen, zelfs niet samen met de beslissing tot kapitaalvermindering, is de bewijsvoering van de vennootschap volgens het hof “uiterst onvoldoende”.
Belang van schriftelijke onderbouwing andermaal onderstreept
Gelet op de enorme bedragen die in het spel waren, wekt het enige verbazing dat er kennelijk zo weinig aandacht werd besteed aan de schriftelijke motivering van de noodzaak om de lening aan te gaan.
Eens te meer blijkt uit dit arrest hoe belangrijk het is om dergelijke transacties grondig voor te bereiden en een onderbouwde en volledig uitgeschreven zakelijke motivering op te nemen in de juridische documenten die voor de uitvoering ervan worden opgesteld.