In een recente beslissing heeft VLABEL bevestigd dat een verblijvingsbeding op onverdeelde goederen in een stelsel van scheiding van goederen niet aan erfbelasting wordt onderworpen. Een nieuwe planningsmogelijkheid met veel potentieel dient zich zowaar aan.
Wat?
Een verblijvingsbeding is een beding in een huwelijkscontract waarbij bepaald wordt hoe bepaalde goederen bij ontbinding van het stelsel (bijvoorbeeld bij overlijden) tussen de echtgenoten worden verdeeld.
Het meest bekende voorbeeld hiervan is een verblijvingsbeding van de ganse gemeenschap ten voordele van de langstlevende van de echtgenoten. Dit werd vroeger zeer vaak in een huwelijkscontract ingeschreven omdat vóór 1980 de langstlevende echtgenoot zelfs geen erfaanspraken had op de eerstoverleden echtgenoot. Hoewel dit burgerrechtelijk in een stelsel van gemeenschap van aanwinsten heel interessant kan zijn, wordt dit fiscaal nogal afgestraft en verliest het dus heel wat van zijn aantrekkingskracht.
Sinds de wijziging door de Huwelijksvermogenswet van 22 juli 2018 laat artikel 1469 B.W. echter ook toe dat echtgenoten gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen onder elkaar bedingen hoe een onverdeeldheid die tussen hen zou bestaan, moet worden verdeeld bij ontbinding van het huwelijk. Dat wordt juridisch-technisch gekwalificeerd als een huwelijksvoordeel en dus als ten bezwarende titel. In mensentaal betekent dit dat dit als een voordeel van het huwelijk wordt gezien precies omdat men gehuwd is en precies daarom is het ook geen schenking.
Door het feit dat dit burgerrechtelijk niet als een schenking wordt aanzien, zijn de fiscale bepalingen die met schenkingen te maken hebben hierop niet van toepassing. Aangezien dit opgenomen wordt in een stelsel van scheiding van goederen, zijn de fiscale ficties die al sinds lang door de wetgever voorzien waren om dergelijke huwelijksvoordelen in een gemeenschapsstelsel toch te belasten, niet van toepassing.
Wanneer?
Deze planningstechniek gaat uit van een met scheiding van goederen gehuwd koppel en kan toegepast worden op de goederen die de echtgenoten in onverdeeldheid hebben.
Op onroerende goederen kan deze onverdeeldheid vanaf de aankoop bestaan omdat beide echtgenoten goederen (bijvoorbeeld een appartement aan zee) in onverdeeldheid hebben aangekocht of op roerende goederen omdat ze bijvoorbeeld hun beroepsinkomsten op een gezamenlijke rekening storten, sparen en beleggen.
Indien het evenwel goederen betreft die niet in onverdeeldheid zijn (bijvoorbeeld het appartement aan zee is eigendom van één van de echtgenoten of de rekening staat maar op naam van één van hen), dan zal men deze goederen via een wijziging van het huwelijkscontract moeten “inbrengen” in onverdeeldheid tussen de echtgenoten. Niet in een toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen en al zeker niet in een toegevoegd beperkt gemeenschappelijk vermogen, maar in een loutere onverdeeldheid.
Voor roerende goederen zal dit onbelast kunnen. Voor onroerende goederen zal daarop het verkooprecht op de helft van de waarde van toepassing zijn, ook al gebeuren deze inbrengen in onverdeeldheid zonder tegenprestatie. Anders dan bij inbrengen in de gemeenschap, zal op inbrengen in onverdeeldheid wel verkooprecht van toepassing zijn. Is dat recht (10% op de helft in Vlaanderen) hoger dan de schenkbelasting, dan is een schenking een fiscaal interessantere piste om het goed onverdeeld te maken. Aan een schenking kunnen wel andere burgerrechtelijke nadelen verbonden zijn, zodat dit steeds goed afgewogen dient te worden.
Hoe?
In een huwelijkscontract met scheiding van goederen gaat men vervolgens op de onverdeelde goederen (roerend of onroerend) een verblijvingsbeding enten hetwelk bepaalt dat de ganse onverdeeldheid bij overlijden toekomt aan de langstlevende echtgenoot.
Deze wijziging mag te allen tijde worden ingelast. Bij de start van het huwelijk, tijdens de duur ervan of zelfs kort voor het voorzienbaar overlijden van één van de partners. Ook als de onverdeeldheid van het onroerend goed gecreëerd was bij de aankoop ervan waarbij één van de partners 99% zou hebben betaald en de andere slechts 1%, is er sprake van een onverdeeldheid die in aanmerking voor deze techniek komt. Anders dan bij een beding van aanwas is een gelijke levensverwachting of gelijke inbreng in de onverdeeldheid met andere woorden geen vereiste.
Fiscale uitwerking
Bij overlijden komen de onverdeelde goederen door dit verblijvingsbeding dan toe aan de langstlevende echtgenoot.
Dergelijk beding zal voor roerende goederen onbelast blijven. De langstlevende zal met andere woorden bijvoorbeeld de inboedel, de kunstverzameling of de beleggingsportefeuilles die onverdeeld waren tussen de echtgenoten voor het geheel in volle eigendom zonder belasting verkrijgen.
Voor onroerende goederen is er wel belasting, zij het geen erfbelasting, verschuldigd.
Gaat het om onroerende goederen die van bij de verwerving in onverdeeldheid tussen de echtgenoten waren, dan zal op de verdeling ervan (de toebedeling aan de langstlevende echtgenoot is een verdeling van het onverdeelde onroerend goed) 2,5% verdeelrecht van toepassing zijn op de waarde van het onroerend goed.
Gaat het om een onroerend goed dat tijdens het huwelijk middels een wijziging van het huwelijkscontract in onverdeeldheid werd gebracht, dan zal bij overlijden eveneens het verdeelrecht van 2,5% op de verdeling van toepassing zijn indien het goed aan de inbrengende echtgenoot toekomt. Overleeft de andere echtgenoot en verkrijgt die dan het volledige onroerend goed door het verblijvingsbeding, dan zal op de helft van de waarde van het onroerend goed 10% verkooprecht verschuldigd zijn.
Conclusie
Echtgenoten die wensen dat hun goederen belastingvrij toekomen aan de langstlevende van hen zullen een grondige screening van hun planning moeten doen. Maar indien de voorwaarden van deze techniek vervuld zijn of worden, is dit voorwaar een pareltje.