Kwijtschelding schuld onder voorbehoud van terugkeer naar betere toestand: onmiddellijk aftrekbare beroepskost

Het Hof van Cassatie heeft in een arrest van 21 oktober 2022 bevestigd dat de kwijtschelding van een schuld onder voorbehoud van terugkeer naar betere toestand voor de schuldeiser een zeker en vaststaand verlies inhoudt. Dergelijke kwijtschelding voldoet aan alle voorwaarden van artikel 49 WIB en is bijgevolg een aftrekbare beroepskost.

Feiten

In 2014 besluit een vennootschap om de schuld van +/- 200.000 EUR die een andere vennootschap aan haar heeft kwijt te schelden onder voorbehoud van ‘herleving’ van deze schuld bij terugkeer naar een betere toestand. De vennootschap-schuldenaar had immers een overgedragen boekhoudkundig verlies van +/- 300.000 EUR bij afsluiting van het boekjaar 2013. De schuldvordering in kwestie was ontstaan omdat de ene vennootschap bepaalde schulden van de andere vennootschap had betaald om haar faillissement te vermijden.

De fiscus accepteerde deze kwijtschelding echter niet als een aftrekbare beroepskost voor de vennootschap-schuldeiser en voegde dit bedrag toe aan de verworpen uitgaven.

Bij vonnis voor de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent van 4 december 2018 werd de belastingplichtige in het gelijk gesteld. In dit vonnis oordeelde de rechtbank dat deze kost effectief aan de voorwaarden van artikel 49 WIB voldeed en aldus een aftrekbare beroepskost was. De fiscus stelde hiertegen beroep in.

Gent 11 februari 2020

Het hof van beroep te Gent oordeelde op 11 februari 2020 enigszins verrassend dat niet voldaan was aan de realiteitsvoorwaarde en de annualiteitsvoorwaarde van artikel 49 WIB, zodat de kwalificatie als beroepskost niet aanvaard kon worden.

De realiteitsvoorwaarde houdt volgens het hof immers in dat de kost werkelijk, vast en zeker moet zijn. In de overeenkomst tot kwijtschelding werd voorzien dat de schuld zou herleven van zodra de winst van het boekjaar vóór belastingen van de vennootschap-schuldenaar opnieuw positief zou zijn. Partijen hebben volgens het hof op deze manier uitdrukkelijk voorzien dat de schuld niet definitief oninbaar is. Partijen zouden volgens het hof ook niet voldoende het verlies verantwoorden en uit de verslagen van het bestuur en de algemene vergadering bleek niet dat de vennootschap niet langer in staat zou zijn om haar verbintenissen na te komen. De werkelijke reden van de kwijtschelding zou volgens het hof daarentegen bestaan in het verbeteren van de jaarrekening en de kredietwaardigheid van de vennootschap ten aanzien van banken. De kwijtschelding werd niet aanvaard als aftrekbare beroepskost, waardoor de vennootschap uiteindelijk naar het Hof van Cassatie stapte.

Hof van Cassatie: wél aftrekbare beroepskost

Het Hof van Cassatie verwijst in het arrest van 21 oktober 2022 naar de relevante bepalingen van het gemeen recht, zijnde artikel 1234 oud BW en artikel 1183 oud BW. Volgens het Hof van Cassatie volgt uit deze artikelen dat de schuld, vanaf het ogenblik van de kwijtschelding en zolang de ontbindende voorwaarde van terugkeer naar een betere toestand zich niet heeft gerealiseerd, als uitgedoofd moet worden beschouwd.

De redenering van het hof van beroep, dat de aftrek als beroepskost weigert en stelt dat “er geen concrete feitelijke omstandigheden worden aangetoond die zich gedurende het belastbaar tijdperk hebben voorgedaan en waaruit de effectieve oninbaarheid van de vordering blijkt” en “het ontbreken van een definitief karakter van het verlies bovendien blijkt uit de clausule van herleving van de schuld bij beter fortuin”, schendt volgens het Hof van Cassatie de artikelen 1234 en 1183 oud BW en artikel 49 WIB.

Bijgevolg is een dergelijke kwijtschelding van de schuld met voorbehoud van terugkeer naar een betere toestand volgens het Hof van Cassatie wél een zeker en vaststaand verlies en mag dus in aftrek worden genomen als beroepskost. Het arrest van het hof van beroep te Gent wordt dus verbroken.

Recente nieuwsitems