Na het bereiken van het zomerakkoord kon de regering (eindelijk) uitpakken met haar langverwachte hervorming van de vennootschapsbelasting. Een van de opvallendste maatregelen is uiteraard de voorziene tariefverlaging van 29% tot 25%, en zelfs 20%, voor de eerste schijf van € 100.000 voor kleine vennootschappen. Echter, dit alles kan natuurlijk niet zonder gevolgen blijven wil men de hervorming “budgetneutraal” houden. Zo werd onder meer duidelijk dat de regering de fiscale behandeling van kapitaalverminderingen van vennootschappen drastisch wil gaan hervormen, waardoor roerende voorheffing zou verschuldigd worden. Belasting op de terugbetaling van werkelijk gestort kapitaal, quo vadis?
Kapitaalverminderingen: huidige en nieuwe fiscale behandeling
Volgens de huidige regels kan een vennootschap steeds (onder voorwaarden) een uitkering laten plaatsvinden die volledig aangerekend wordt op haar gestort kapitaal. Gebeurt dit alles conform de bepalingen van het vennootschapsrecht, dan wordt de terugbetaling niet als dividend beschouwd (artikel 18, 2° WIB92), en is deze dus principieel belastingvrij (noch belastingheffing in hoofde van de uitkerende vennootschap, noch zal roerende voorheffing moeten worden ingehouden).
In het nieuwe stelsel wil de regering gaan voorzien in een systeem waarbij een vermindering van kapitaal altijd gepaard zou moeten gaan met een (fictieve) dividenduitkering, tenzij er geen opgebouwde (belaste) reserves op de balans voorkomen. Concreet zou elke kapitaalvermindering fiscaal worden geacht te bestaan uit een gedeeltelijke terugbetaling van kapitaal enerzijds en een gedeeltelijke uitkering van belaste reserves anderzijds, met als gevolg dat op dit laatste roerende voorheffing verschuldigd zal zijn. Het kapitaal zou dus nog steeds belastingvrij blijven, maar dit kan niet meer (alleen) bij voorrang worden terugbetaald.
Een voorbeeld: stel dat op het passief van een vennootschap € 1.000.000 kapitaal geboekt staat en tevens € 1.000.000 belaste reserves, dan zal bij een kapitaalvermindering op de helft geen belasting verschuldigd zijn en op de andere helft 30% dividendbelasting. Gemiddeld zal dus 15% belasting worden geheven. Men haalt als het ware de belasting die in principe ooit verschuldigd zou zijn op de uitkering van de opgebouwde reserves naar voor om die op vandaag al te innen. Dit is inderdaad zo voor een vennootschap die ad aeternam winst maakt, maar voor de aandeelhouders van een vennootschap die na zo’n kapitaalvermindering verlies begint te maken, waardoor de reserves weer dalen, is dit wel een zeer zure belasting.
Details en uitwerking?
Uiteraard rijzen heel wat vragen als we dergelijk systeem onder de loep nemen. Zo werd reeds verduidelijkt dat de vrijgestelde reserves niet in aanmerking zouden worden genomen (waardoor dit systeem geen inbreuk zou vormen op de onaantastbaarheidsvoorwaarde waaraan dergelijke reserves moeten voldoen), maar wat bijvoorbeeld met de reserves die aan een bijzonder regime zijn onderworpen, zoals de liquidatiereserve, VVPRbis, enzovoort? Minstens zou bijvoorbeeld moeten worden voorzien dat de pro rata-belasting die betrekking heeft op liquidatiereserves (waarop reeds 10% heffing bij het aanleggen werd betaald), na de vereiste wachttermijn van vijf jaar nog slechts aan 5% kan worden geïnd. Gelukkig werd alvast duidelijk dat de reserves die in het kapitaal werden geïncorporeerd n.a.v. de overgangsregeling liquidatiebonus (die afliep op 30 september 2014 en waaraan heel wat ondernemers hebben deelgenomen), buiten schot zouden blijven.
Daarnaast zou er ook een keerzijde moeten zijn aan deze maatregel. Stel dat de vennootschap later effectief tot een dividenduitkering overgaat (door uitkering van belaste reserves), dan zou deze maar voor de helft mogen belast worden, met name voor de helft aangerekend op de reserves (belast aan 30% dividendbelasting), en voor de overige helft aangerekend op het verminderde kapitaal dat voordien niet onbelast mocht worden uitgekeerd. Het is maar de vraag of ook in die zin werd gedacht in regeringskringen.
Wat kunt u ondertussen doen?
Eventueel kunnen bedrijven die reeds overtollige liquiditeiten aanhouden én een groot kapitaal hebben, nog voor het jaareinde een kapitaalvermindering doorvoeren. Dat kan in principe nog steeds onbelast. Wel moet steeds aandacht worden besteed aan een mogelijke toepassing van de algemene antimisbruikbepaling, waardoor een goede economische onderbouwing van die kapitaalvermindering absoluut aangewezen is. Vele banken rekenen aan vennootschappen al negatieve rente aan op de liquiditeiten, wat op zich al een uitstekend economisch motief vormt om geen overtollige gelden in de vennootschap aan te houden.
Voor (recent) opgerichte holdings (van voor 2017) waarbij een step-up werd gecreëerd door inbreng van aandelen kan deze wetgeving zelfs een positieve kant hebben. Deze vennootschappen zullen immers in de eerste jaren na de oprichting nog maar weinig of geen liquiditeiten (via dividenden) hebben ontvangen, waardoor een kapitaalvermindering niet voor de hand ligt. Enkel zou men de kapitaalvermindering in rekening-courant kunnen boeken of zou een (bank)lening kunnen worden aangegaan om die kapitaalvermindering te betalen, doch dit komt maar al te veel in het vaarwater van de algemene antimisbruikbepaling terecht. Veel verstandiger is het voor deze bedrijven om vanaf nu een consequent dividendbeleid op te starten en na een paar jaar eventueel een (grote) kapitaalvermindering door te voeren. Op dat moment zal men weliswaar op het proportionele deel van de belaste reserves belasting moeten betalen, maar in de praktijk zal dit wellicht meevallen. Het grote voordeel is dan dat het succesvol toepassen van de algemene antimisbruikbepaling om deze kapitaalvermindering als een volledige uitkering van dividend te gaan beschouwen en belasten, vrij onwaarschijnlijk wordt, gelet op de nieuw ingevoerde maatregel. Laat dit dan misschien een pleister op de wonde zijn.
Niet te onderschatten!
Het nieuwe systeem vormt een drastische wijziging van de fiscale behandeling van vennootschapskapitaal en zal invloed hebben op zowat elke vennootschap. Daar waar een aandeelhouder voorheen de eigen geïnvesteerde middelen bij voorrang (belastingvrij) opnieuw aan de vennootschap kon onttrekken (first in, first out), zal hij/zij nu steeds geconfronteerd worden met een gedeeltelijke (belastbare) uitkering van later opgebouwde fondsen. De regering beseft dit maar al te goed, en werkt dan ook in stilte verder aan deze maatregel, zonder in detail op deze aanpassing in te gaan (net als bij het aanpakken van de “interne meerwaarden” einde 2016).
Het is nu reeds duidelijk dat het beoordelen en naleven van deze regelgeving geen sinecure wordt. De wet is nog niet geschreven en nu al rijzen de meest uiteenlopende vragen over de uitwerking ervan. Gelet op de vele aspecten van de maatregel en het verder uit elkaar groeien van het boekhoudrecht en het fiscaal recht zal alleen al het correct toepassen van de regels bijstand van een gedegen fiscalist vergen. Reageren (en bij voorkeur anticiperen) is de boodschap!