Het coronavirus houdt onze maatschappij stevig in zijn greep. Het mag dan ook niet verbazen dat deze pandemie de contractuele evenwichten ernstig verstoort. Verschillende ondernemers zien zich genoodzaakt bestellingen te annuleren, huurders van handelspanden weigeren nog langer de huur te betalen omdat zij verplicht moeten sluiten,... Kunnen zij inroepen dat er overmacht in het spel is?
Het coronavirus als een geval van overmacht?
De vraag of er sprake is van overmacht is van belang voor de aansprakelijkheid van een contractspartij die de overeenkomst niet langer kan uitvoeren. Indien het coronavirus een geval van overmacht is, dan heeft een contractspartij het recht om haar verbintenissen tijdelijk niet uit te voeren of – wanneer de belemmering definitief is – de ontbinding van de overeenkomst te bekomen en dit zonder schadevergoeding te moeten betalen.
Of het coronavirus een geval van overmacht uitmaakt, zal afhangen van het antwoord op de vraag of het gaat om een onvoorzienbare gebeurtenis. Dit moet beoordeeld worden op het ogenblik van het sluiten van de overeenkomst. Dat Europa op zeer korte tijd het epicentrum van de pandemie is geworden, was tot voor kort onvoorzienbaar.
Voor overeenkomsten gesloten vanaf februari zal het echter moeilijk(er) te beargumenteren zijn dat de gevolgen van het coronavirus onvoorzienbaar waren. De feitenrechter zal geval per geval moeten beoordelen vanaf welk ogenblik de gevolgen van het virus voorzienbaar waren. Waren deze voorzienbaar op het ogenblik van het sluiten van de overeenkomst, dan is er geen sprake van overmacht.
De niet-uitvoering van de overeenkomst mag bovendien niet te wijten zijn aan de schuld of fout van één van de partijen. Er zal bijvoorbeeld moeten worden aangetoond dat door een beslissing vanwege de overheid de uitvoering van de overeenkomst onmogelijk is geworden. De uitvoering van de overeenkomst moet (tijdelijk) onmogelijk zijn en het volstaat dus niet dat ze moeilijker uitvoerbaar is geworden. Indien er alternatieve mogelijkheden zijn om de overeenkomst toch uit te voeren, dan zal er geen sprake zijn van overmacht. Indien grondstoffen naar aanleiding van het coronavirus bijvoorbeeld veel duurder zijn geworden, dan is er geen sprake van overmacht.
Voor zover in de overeenkomst geen uitdrukkelijke overmachtsclausule werd opgenomen, is de invulling van het begrip ‘overmacht’ geen sinecure en wordt de invulling ervan overgelaten aan de feitenrechter, die dit geval per geval zal moeten beoordelen.
Gelet op de strenge definitie van het begrip ‘overmacht’ kunnen we dus stellen dat de huurder van een handelspand het moeilijker zal hebben om zijn contractuele verplichtingen (nl. betaling van de huur) na te komen maar dat hij hiertoe niet in de complete onmogelijkheid verkeert. De huurder kan zich dus in principe niet beroepen op overmacht. Het is echter niet ondenkbaar dat een vrederechter in de nabije toekomst oordeelt dat het vrij genot van het handelspand ingevolge de beslissing van de overheid niet langer gewaarborgd was door de verhuurder en dat er bijgevolg wel degelijk sprake is van overmacht. Onzekerheid troef dus.
Contractuele clausules
Bovenstaande theorie blinkt niet uit in duidelijkheid en biedt bijgevolg weinig houvast. Het is dan ook van groot belang om in uw (handels-)overeenkomsten een overmachtsclausule op te nemen. Ook is het aangewezen om te bedingen dat een heronderhandeling van de overeenkomst mogelijk is in geval van overmacht, in plaats van alleen in de ontbinding van de overeenkomst te voorzien. Dat maakt een flexibele invulling van de overeenkomst mogelijk. De ontbinding van de overeenkomst zal immers niet altijd de beste oplossing zijn.
Daarnaast is het sterk aangeraden om – zeker in nieuwe overeenkomsten – een zogenaamde hardshipclausule in te lassen. Zo’n clausule maakt de heronderhandeling van de overeenkomst mogelijk bij gewijzigde omstandigheden. Wordt een bepaalde grondstof buitensporig duur, waardoor de contractuele evenwichten ernstig worden verstoord, dan heeft die partij het recht om de andere partij te vragen om de oorspronkelijke overeenkomst te heronderhandelen.
De groeiende rol van de rechter in het contractenrecht
Ten slotte wijzen we er op dat de invloed van de rechter op het lot van bestaande overeenkomsten niet te onderschatten is. In de rechtspraak wordt meer en meer belang gehecht aan het beginsel dat overeenkomsten te goeder trouw moeten worden uitgevoerd en aan de matigingsbevoegdheid voor de rechter op grond van het verbod op rechtsmisbruik.
Op basis van het beginsel van de uitvoering te goeder trouw zijn contractspartijen verplicht tot loyale samenwerking, waarbij zij rekening moeten houden met elkaars redelijke verwachtingen. Als gevolg van de toepassing van het verbod op rechtsmisbruik kan de rechter oordelen dat een contractspartij misbruik maakt van zijn contractuele rechten wanneer hij de ongewijzigde nakoming van de verbintenis vordert, hoewel hij weet dat door fundamenteel gewijzigde omstandigheden het veel moeilijker is geworden voor de schuldenaar om die verbintenis na te komen.
Gelet op het voorgaande is het dan ook – meer dan ooit – aangewezen om samen te zitten met uw medecontractant om zo tot een redelijke (en zekere oplossing) te komen, eerder dan een lange procedure met onzekere uitkomst te beginnen.