Zoals toegelicht in onze vorige nieuwsbrief, is de Franse belasting op vermogens ingrijpend gewijzigd. De Franse wetgever heeft de algemene vermogensbelasting afgeschaft en vervangen door een vermogensbelasting op onroerend vermogen (de zogenaamde ‘Impôt sur la Fortune Immobilière’ (IFI)). Niet-ingezetenen van wie het Frans onroerend vermogen op 1 januari van het belastbare tijdperk de drempel van 1,3 miljoen euro (netto) overschrijdt, zullen gehouden zijn tot betaling van de belasting.
Waardering
Niet-ingezetenen die de belasting moeten betalen zijn verplicht om jaarlijks spontaan een aangifte in te dienen. Zij moeten dus zelf nagaan of voormelde drempel werd overschreden.
De waardering gebeurt in principe op basis van de marktwaarde op 1 januari van elk jaar, waarbij onder meer de volgende principes gelden:
- Gebouwde en ongebouwde onroerende goederen die rechtstreeks worden aangehouden, worden gewaardeerd op basis van hun werkelijke marktwaarde, zijnde de prijs waarvoor zij op 1 januari van het betrokken jaar te koop konden worden aangeboden.
- Onroerende goederen of rechten waarop een vruchtgebruik rust moeten, behoudens uitzondering voor het erfrechtelijk vruchtgebruik, worden gewaardeerd in volle eigendom.
- De aan belasting onderworpen aandelen van vennootschappen die rechtstreeks of onrechtstreeks onroerende goederen aanhouden, worden in principe gewaardeerd ten belope van de waarde die zij vertegenwoordigen in deze onroerende goederen. De belasting gebeurt transparant en dit telkens wanneer een vennootschap een onroerend goed aanhoudt dat niet bestemd is voor de eigen exploitatie.
Sanctie
Indien de aangifte niet, incorrect of laattijdig gebeurt, kan de Franse fiscus een rechtzetting verrichten. In dergelijk geval zullen bovenop de verschuldigde belasting, nalatigheidsinteresten ten belope van 0,20% per maand of 2,40% per jaar verschuldigd zijn en zal desgevallend een belastingverhoging worden opgelegd. Een laattijdige aangifte wordt gesanctioneerd met een belastingverhoging van 10% op de verschuldigde belasting indien de aangifte alsnog wordt ingediend binnen een termijn van 30 dagen na aanmaning van de fiscus en 40% na verloop van voormelde termijn.
Uiteraard kan ook discussie ontstaan omtrent de waarde van de aan te geven goederen. Bij onderwaardering wordt een foutmarge van 10% toegestaan. De nalatigheidsinteresten worden dan niet toegepast, tenzij de fiscus vaststelt dat de belastingplichtige niet te goeder trouw heeft gehandeld. In elk geval zullen zwaardere boetes verschuldigd zijn indien de goederen opzettelijk werden ondergewaardeerd.
Indien de goederen niet werden aangegeven zou er mogelijkerwijs tweemaal een belastingverhoging van 10% tot maximaal 40% verschuldigd kunnen zijn. De fiscus kan hiervoor gedurende een termijn van zes jaar teruggaan.
Hoe deze belasting kan worden vermeden zal worden toegelicht in onze volgende nieuwsbrief.