Voor de waardering van een aantal courante voordelen van alle aard werden per KB forfaitaire waarderingsregels vastgelegd. De fiscus aanvaardt niet dat een lager bedrag in aanmerking wordt genomen, zelfs als de werkelijke waarde van het voordeel lager is. In een arrest van 28 mei 2019 heeft het hof van beroep te Antwerpen deze zienswijze afgewezen.
Voordelen van alle aard
De voordelen van alle aard die een belastingplichtige in het kader van zijn beroepsactiviteiten ontvangt, maken deel uit van diens belastbare beroepsinkomsten. Voor de anders dan in geld verkregen voordelen van alle aard moet de werkelijke waarde bij de verkrijger in aanmerking worden genomen. Om oeverloze discussies over de exacte omvang van een bepaald voordeel van alle aard te vermijden, zijn er per KB forfaitaire waarderingsregels vastgelegd voor een aantal courante voordelen van alle aard (vb. leningen tegen lage rentevoet, kosteloos gebruik van onroerende goederen en voertuigen, persoonlijk gebruik van computers, etc.). Wanneer een vennootschap bijvoorbeeld de kosten van het mobiel telefoonabonnement van haar bedrijfsleider draagt, wordt dat belastbaar voordeel in hoofde van de bedrijfsleider forfaitair vastgesteld op 48 euro per jaar, ongeacht de werkelijke kostprijs van dat abonnement voor de vennootschap.
Lening tegen verminderde rentevoet
In het geval dat aanleiding gaf tot het arrest van het hof van beroep te Antwerpen betaalde een bedrijfsleider een interest van 4,5% op voorschotten die hem door zijn vennootschap werden toegekend in het kader van een rekening-courantovereenkomst.
Volgens de fiscus genoot de bedrijfsleider een belastbaar voordeel van alle aard bestaande uit een "lening tegen verminderde rentevoet". Het voordeel bestaat uit het verschil tussen de per KB forfaitair vastgestelde referentierentevoet voor dergelijke leningen en de effectief toegepaste rentevoet. Leningen met een lagere rentevoet dan de referentierentevoet worden immers steeds beschouwd als goedkope leningen en leveren de ontlener bijgevolg een belastbaar voordeel van alle aard op. Aangezien de referentierentevoet voor dat jaar was vastgesteld op 9%, waardeerde de fiscus het belastbaar voordeel op 4,5% van het uitstaande bedrag (het verschil tussen beide rentevoeten).
De belastingplichtige was daarentegen van mening dat 4,5% een marktconforme rentevoet is en er bijgevolg geen sprake is van enig voordeel. Er is immers slechts sprake van een belastbaar voordeel wanneer er geen evenwaardige tegenprestatie zou bestaan voor de verstrekte lening.
Bewijs en tegenbewijs
Waar de rechtbank van eerste aanleg het standpunt van de belastingplichtige niet volgde, deed het hof van beroep dat wel. Volgens het hof dient de fiscus eerst te bewijzen dat er daadwerkelijk een voordeel werd genoten door de belastingplichtige. Het loutere feit dat de vennootschap een lening verstrekte aan haar bedrijfsleider betekent immers niet automatisch dat er hierbij ook een voordeel werd toegekend. Daarbij kan uit het verschil tussen de gehanteerde rentevoet en de referentierentevoet slechts een vermoeden van het bestaan van een belastbaar voordeel worden afgeleid.
Volgens het hof heeft de belastingplichtige de mogelijkheid om het tegenbewijs te leveren dat het werkelijke voordeel lager ligt (of dat er helemaal geen voordeel is). Enkel als de belastingplichtige het bewijs van de werkelijke waarde niet levert, kan de fiscus de forfaitaire waarderingsregels zonder meer toepassen.
In casu vond het hof dat de belastingplichtige voldoende had aangetoond dat de rentevoet van 4,5% marktconform is (d.i. conform met wat op de markt zou worden aangeboden tussen onafhankelijke partijen) en aldus een evenwaardige tegenprestatie vormt voor de verstrekte lening. De belastingplichtige steunde hiervoor onder meer op een "studie" die hij had laten maken. Bovendien bleek dat de belastingplichtige later bij een bank een lening had afgesloten om de rekening-courant aan te zuiveren, en dat hij hiervoor nog een aanzienlijk lagere interestvoet had kunnen bedingen (1,95%). Het vermoeden van het bestaan van een belastbaar voordeel werd dus weerlegd.
Belang voor de praktijk
Hoewel de fiscus sinds jaar en dag het omgekeerde beweerde, bevestigt het hof van beroep in dit arrest dat de belastingplichtige het recht heeft om de forfaitaire waardering van een voordeel van alle aard te betwisten wanneer deze al te zeer zou afwijken van de werkelijke waarde ervan.
Het valt uiteraard af te wachten of de fiscus zich hierbij zal neerleggen, maar het arrest levert intussen bijkomende munitie om de al te hoge waardering van bepaalde voordelen van alle aard aan te vechten.