Familiale vennootschappen die relatief veel vastgoed bezitten en lage personeelskosten hebben, komen slechts in aanmerking voor de fiscale gunsttarieven in de Vlaamse schenk- en erfbelasting als zij aantonen dat zij een reële economische activiteit uitoefenen. De rechtbank van eerste aanleg te Gent heeft bevestigd dat het bezit van privaat vastgoed in dit verband geen probleem stelt (Rb. Gent 4 februari 2020).
Voorafgaande feiten
In een familiale vennootschap is naast de exploitatie van een beenhouwerij ook behoorlijk wat privaat vastgoed aanwezig (een woning en appartementen). De belastingplichtige vraagt desondanks toch de toepassing van het gunsttarief van 3% erfbelasting.
Omwille van de aanwezigheid van het privaat vastgoed, kan het tegenbewijs van een reële economische activiteit volgens VLABEL niet worden geleverd. VLABEL belast de aandelen van de familiale vennootschap aan de gewone tarieven in de erfbelasting (tot 27%). De belastingplichtige is het met deze zienswijze niet eens en legt de zaak voor aan de rechtbank van eerste aanleg te Gent.
Weerlegbare balanstest ter beoordeling van reële economische activiteit
Voor de overdracht van een familiale vennootschap gelden er in Vlaanderen gunsttarieven in de schenk- (0%) en erfbelasting (3% of 7%). Een belastingplichtige kan zich op deze gunsttarieven beroepen wanneer de familiale vennootschap cumulatief voldoet aan de drie wettelijke voorwaarden inzake participatie, economische activiteit en reële economische activiteit.
Vennootschappen waarvan de personeelskosten minder dan 1,5% van het balanstotaal bedragen en waarvan de balanspost “terreinen en gebouwen” meer dan 50% van het balanstotaal bedraagt, worden geacht geen reële economische activiteit uit te oefenen. Bijgevolg komt de vennootschap in principe niet meer in aanmerking voor de gunsttarieven, ook al zijn de overige twee voorwaarden wel vervuld. Vennootschappen met een relatief hoog percentage aan vastgoed en lage personeelskosten vallen hierdoor uit de boot. Een vennootschap met een beenhouwerij bijvoorbeeld, waarin man en vrouw als bestuurders van de vennootschap werken, geen personeel hebben en hun winsten investeren in onroerend goed, zal niet voldoen aan de balanstest. De vennootschap heeft immers geen personeel, dus zal de personeelskost altijd minder dan 1,5% zijn. Door de investering in onroerend goed zal het actief bovendien voor meer dan de helft onroerend zijn.
Nochtans heeft de belastingplichtige de mogelijkheid om het tegenbewijs te leveren. In dat geval moet hij aantonen dat de vennootschap toch een reële activiteit uitoefent, ondanks de combinatie van (relatief) veel vastgoed en (relatief) lage personeelskosten.
De visie van VLABEL: privaat vastgoed verhindert het tegenbewijs
In het geschil dat voorlag, werd de toepassing van het gunsttarief door VLABEL afgewezen wegens het gebrek aan reële economische activiteit. Dat is niet verwonderlijk: volgens VLABEL kan een belastingplichtige nooit het tegenbewijs leveren als er in de vennootschap minstens één onroerend goed bestemd voor bewoning aanwezig is. Hierover argumenteert VLABEL steevast dat privaat vastgoed belastingvrij schenken of vererven aan de verlaagde tarieven niet strookt met de bedoeling van de decreetgever.
In de omzendbrief van 2015 verduidelijkte VLABEL dat het tegenbewijs enkel mogelijk is wanneer de belastingplichtige aantoont dat elk onroerend goed in de vennootschap is aangewend voor de exploitatie van de eigen economische activiteit. In de regel komt enkel de verhuur van bedrijfsgebouwen binnen de groepsstructuur in aanmerking om dit tegenbewijs te leveren. In een eerdere nieuwsbrief (lees hier) wezen we u er reeds op dat VLABEL hiervoor voortaan ook rekening houdt met verhuring buiten de groepsstructuur, wat interessant kan zijn voor familiale vastgoedvennootschappen (voorafgaande beslissing nr. 19008 van 29 april 2019).
Privaat vastgoed belastingvrij schenken of vererven aan verlaagde tarieven bleef echter uit den boze.
De visie van de rechtbank: tegenbewijs toch mogelijk
In het vonnis van 4 februari 2020 is de rechtbank van eerste aanleg te Gent evenwel een andere mening toegedaan. Als voornaamste argument wijst de belastingplichtige op de strijdigheid van de zienswijze van de fiscus met een letterlijke lezing van het decreet. De decreetgever heeft simpelweg de mogelijkheid geboden om het tegenbewijs te leveren, zonder hiervoor te verwijzen naar de aard van het in de vennootschap aanwezige vastgoed (privaat of professioneel). VLABEL voegt in zijn omzendbrief dus op onwettige wijze een extra voorwaarde toe aan een reeds duidelijke wettekst.
De Gentse rechtbank volgt deze argumentatie en laat de omzendbrief buiten toepassing. De uitbating van de beenhouwerij blijkt voldoende tegenbewijs voor het bestaan van een reële economische activiteit. In dit vonnis haalt de belastingplichtige dus zijn slag thuis en is hij slechts 3% erfbelasting verschuldigd op de vererving van de aandelen van de familiale vennootschap.
Concreet lijkt deze uitspraak erop te wijzen dat een overdracht van een familiale vennootschap met privaat vastgoed aan de gunsttarieven voortaan mogelijk is. Enige voorzichtigheid en nuancering blijft aangewezen. Het tegenbewijs is voortaan niet meer steevast uitgesloten, maar dat neemt niet weg dat elke situatie afzonderlijk moet worden beoordeeld in het licht van de concrete feiten. Het is bovendien nog maar de vraag of VLABEL zich bij dit vonnis zal neerleggen en of deze uitspraak in hoger beroep zal worden bevestigd.
Maar de rechter die dit uitgesproken heeft, verdient wel een pluim. De voorwaarde van VLABEL staat inderdaad gewoon niet in de wet en fiscale wetten dienen nog altijd strikt geïnterpreteerd te worden. Zo niet moeten ambtenaren wetgever worden.