De Vlaamse decreetgever heeft eind 2016 een decreet uitgevaardigd waarin onder meer de fiscale behandeling van de verzekeringsgift in de sfeer van de erfbelasting aan bod kwam. Dit decreet kreeg reeds de nodige kritiek te verduren. De beroepsvereniging Assuralia diende een annulatieberoep in bij het Grondwettelijk Hof, maar hun verzoek werd op 28 februari 2019 afgewezen.
Verzekeringsgift
Tot voor kort werden levensverzekeringscontracten vaak onder de vorm van een verzekeringsgift weggeschonken. Daarmee wordt de situatie bedoeld waarin een verzekeringsnemer een door hem afgesloten verzekeringspolis schenkt aan de begunstigde van deze polis.
Denk hierbij aan het typevoorbeeld van het levensverzekeringscontract (type tak 21 of tak 23), dat wordt aangegaan door een ouder en waarbij de levensverzekeringsmaatschappij zich ertoe verbindt een som geld uit te keren aan het kind ingeval de ouder overlijdt. De ouder (A) is dan verzekeringsnemer én verzekerde van de levensverzekering, het kind (B) is begunstigde van het contract (AAB-constructie). De ouder kan als verzekeringsnemer overgaan tot schenking van (het geheel of een gedeelte van) de rechten voortvloeiend uit deze verzekering aan zijn of haar kind. Het kind was initieel enkel begunstigde, maar wordt door de schenking ook verzekeringsnemer (BAB-constructie).
Erfbelasting op levensverzekeringen
Bovengenoemde AAB-constructie is een voorbeeld van een 'beding ten behoeve van een derde'. De derde-begunstigde die bij het overlijden van de verzekeringsnemer een uitkering ontvangt, is hierop erfbelasting verschuldigd ingevolge de fictiebepaling van artikel 2.7.1.0.6 VCF.
De Vlaamse belastingadministratie, hierin gevolgd door de Vlaamse decreetgever in het decreet van 23 december 2016, gaat nog een stap verder: ook de verzekeringsgift (AAB wordt omgevormd naar BAB) is volgens hen onderworpen aan erfbelasting, hoewel men kan argumenteren dat dit geen 'beding ten behoeve van een derde' is.
Sinds 9 januari 2017 – inwerkingtredingsdatum van het decreet van 23 december 2016 – bepaalt de VCF uitdrukkelijk dat een verzekeringsgift, zelfs wanneer de schenker nog minstens drie jaar na de verzekeringsgift in leven is gebleven en zelfs wanneer de schenking eerder al onderworpen is geweest aan schenkbelasting, later toch onderhevig is aan erfbelasting. De belastbare waarde waarop de schenkbelasting werd geheven mag in dit laatste geval wel in mindering gebracht worden van de ontvangen levensverzekeringsprestatie waarop erfbelasting verschuldigd is.
Decreet zorgt voor ongelijkheid
Bovengenoemd decreet leidt volgens de beroepsvereniging Assuralia tot een ongeoorloofd onderscheid tussen de verzekeringsgift, enerzijds, en andere schenkingen, anderzijds. De verkrijger van een verzekeringsgift is bij het overlijden van de verzekerde-schenker erfbelasting verschuldigd op een bedrag dat overeenkomt met de meerwaarde van de levensverzekering die aangroeide tussen het ogenblik van de schenking van de levensverzekering en het overlijden van de schenker-verzekerde. De begunstigde die bijvoorbeeld een schilderij verkrijgt (waarbij de schenker nog minstens drie jaar in leven blijft na de schenking of waarbij de schenking onderhevig was aan schenkbelasting) is daarentegen later geen erfbelasting meer verschuldigd. Een eventuele waardestijging van het schilderij na de schenking is daarbij zonder belang.
Het Grondwettelijk Hof vindt deze verschillende behandeling voor verzekeringsgiften voldoende verantwoord. De specifieke aard van een beleggingsproduct brengt namelijk met zich mee dat het voorwerp van de schenking ook na de schenking nog een voordeel blijft opbrengen dat de afkoopwaarde overstijgt, zelfs zonder dat de begunstigde van de schenking als verzekeringsnemer zelf enige prestaties levert.
Met deze beslissing bevestigt het Grondwettelijk Hof de Vlaamse decreetgever en lijkt het voorlopig een einde te stellen aan de discussie omtrent verzekeringsgiften. Het decreet van 23 december 2016 blijft dus zeker en vast iets om in het achterhoofd te houden wanneer u een verzekeringsgift overweegt.