De Rechtbank van Eerste Aanleg te Brugge heeft op 19 februari 2018 een opmerkelijk vonnis geveld over de fiscale behandeling van een kapitaalvermindering in hoofde van de aandeelhouders van een vennootschap. Daarbij kwam zij tot het besluit dat er sprake is van een verkapte dividenduitkering, waarop – in tegenstelling tot een kapitaalvermindering – wél steeds roerende voorheffing verschuldigd is. Meteen wordt met het vonnis ook de toepassing van de “nieuwe” algemene antimisbruikbepaling geïllustreerd in de materie van inkomstenbelastingen.

Kapitaalvermindering vs. dividenduitkering

In het algemeen kan worden gesteld dat er vrijwel steeds roerende voorheffing verschuldigd zal zijn wanneer aandeelhouders beslissen tot uitkering van een dividend, en dit maximaal tot het standaardtarief van 30%. Een kapitaalvermindering kan daarentegen belastingvrij verlopen, zolang de aanrekening gebeurt op het fiscaal gestort kapitaal en de bepalingen van het vennootschapsrecht worden nageleefd. Belangrijk daarbij is de recente wetswijziging waarbij elke kapitaalvermindering vanaf 1 januari 2018 pro rata dient te worden aangerekend op de aanwezige reserves en dus in vele gevallen aanleiding geeft tot belasting (zie hierover onze nieuwsbrief van september 2017).

Vastklikken van kapitaal door creatie van een holdingvennootschap

Rekening houdend met het bovenstaande, werd in het verleden vaak getracht om een hoog fiscaal gestort kapitaal te vormen, om later een belastingvrije kapitaalvermindering te kunnen doorvoeren. Zo werd vaak een holdingvennootschap opgericht, waarbij de aandeelhouders hun participaties in bestaande (exploitatie)vennootschappen tegen marktwaarde inbrachten (evenwel met het risico op meerwaardebelasting), in ruil voor een deelneming in de nieuwe holdingvennootschap (met een veel hoger fiscaal gestort kapitaal dan de dochtervennootschappen). In de jaren die daarop volgden werden de winsten van de dochtervennootschappen (nagenoeg) belastingvrij opgestroomd naar de holding, die zo voldoende middelen verzamelde om een kapitaalvermindering door te voeren.

Dit was ook het geval in de aan de rechtbank voorgelegde zaak: in 1999 werd een vennootschap opgericht en werden aandelen van bestaande vennootschappen met een totale waarde van 50 miljoen euro ingebracht. In de periode 2006 - 2013 werden vijf kapitaalverminderingen doorgevoerd, waarna het kapitaal nog 630.000 euro bedroeg (dit is slechts 1,26% van het oorspronkelijke kapitaal). Daarbij was het bedrag van de kapitaalverminderingen (telkens) bijna exact gelijk aan de som van de kort voordien door de holdingvennootschap ontvangen dividenden.

Fiscaal misbruik?

Daar waar de fiscus voorheen niet echt een wapen had om dergelijke constructies aan te vallen, kan hij sedert 2012 de nieuw ingevoerde algemene antimisbruikbepaling inroepen, wat hier ook gebeurde. De laatste (van een reeks) kapitaalvermindering(en) in 2013 voor een bedrag van 5 miljoen euro, werd door de fiscus als fiscaal misbruik bestempeld en als dividenduitkering beschouwd, belast aan (toen nog) 25% roerende voorheffing.

De Rechtbank van Eerste Aanleg te Brugge volgde dit standpunt en stelde dat de vennootschap door middel van een volstrekt kunstmatige constructie die niet beantwoordt aan de economische werkelijkheid heeft gekozen voor een belastingvrijstelling  in strijd met de doelstellingen van de wet. Door de keuze voor de kapitaalvermindering plaatst de vennootschap zich buiten de belastbaarheid van dividenden en binnen de belastingvrijstelling van terugbetaling van werkelijk gestort kapitaal. Het doel van de wet is duidelijk, namelijk het belastbaar maken van toekenningen van winsten en/of reserves en/of terugbetalingen van maatschappelijk kapitaal aan aandeelhouders. De vrijstelling voor terugbetalingen van fiscaal gestort kapitaal moet strikt worden geïnterpreteerd en de vennootschap kan geen enkele aannemelijke uitleg geven voor de kapitaalvermindering. Haar enige bedoeling was volgens de rechtbank om het bedrag van de ontvangen dividenden uit te keren aan haar aandeelhouders.

Het was de rulingdienst die reeds enkele jaren geleden de deur op een kier had gezet voor deze redenering. Zo moest de belastingplichtige voortaan niet enkel op het ogenblik van de inbreng in de holdingvennootschap aantonen dat er andere dan fiscale motieven meespeelden (om zekerheid te bekomen dat de verrichting kadert binnen het ‘normaal beheer van het privévermogen’ en dus meerwaardebelasting uit te sluiten), maar ook op het ogenblik van een eventuele latere kapitaalvermindering. Het louter aangaan van bepaalde engagementen op het ogenblik van de inbreng, was niet langer voldoende.

Beoordeling

Hoewel er een grote tijdspanne zat tussen de oprichting van de holdingvennootschap en de kapitaalvermindering, besloot de rechtbank alsnog tot fiscaal misbruik. Dit is een ernstige waarschuwing richting belastingplichtigen die een gelijkaardige holdingstructuur bezitten.

Toch zijn er ook heel wat redenen waarom dit vonnis niet zonder meer mag worden doorgetrokken naar andere gevallen. Naast de specifieke omstandigheden van die zaak, zijn er ook juridisch-technische argumenten om deze uitspraak te bekritiseren. Dit moet zeker in het achterhoofd gehouden worden bij de beslissing om al dan niet tot kapitaalvermindering over te gaan. Bovendien zal er naar alle waarschijnlijkheid hoger beroep worden aangetekend tegen dit vonnis.

Uiteraard is voorkomen beter dan genezen. De toepassing van de algemene antimisbruikbepaling kan immers worden uitgesloten indien de belastingplichtige (wanneer de administratie fiscaal misbruik zou inroepen) zelf de niet-fiscale motieven voor zijn handelingen kan voorleggen, eventueel mét de bevestiging in een voorafgaande beslissing. Het bestaan van een goede motivering voor een kapitaalvermindering wordt door dit nieuwe vonnis des te relevanter.

Contacteer ons dan ook gerust om u hierin verder bij te staan en u te begeleiden bij de nodige stappen in dit proces.

Recente nieuwsitems