Wanneer een werknemer of een bedrijfsleider een bedrijfswagen kosteloos mag gebruiken, is er sprake van een belastbaar voordeel. Omdat het niet evident is om de werkelijke waarde van dat voordeel in elk individueel geval concreet te bepalen, wordt dit “voordeel van alle aard” (VAA) forfaitair vastgesteld. Hoe wordt dit VAA bepaald?
Kosteloze terbeschikkingstelling bedrijfswagen
Een werknemer of bedrijfsleider wordt jaarlijks belast op alle voordelen die hij krijgt van zijn werkgever. Het betreft in eerste instantie het loon, maar daarnaast zijn tal van andere voordelen denkbaar. Een typevoorbeeld is het kosteloze privégebruik van een bedrijfswagen, al dan niet met tankkaart. Aangezien het voor de wetgever moeilijk is om voordelen te belasten die niet in geld worden uitgedrukt, worden een aantal ervan forfaitair gewaardeerd.
De werknemer of bedrijfsleider geeft het forfaitaire VAA voor het kosteloze gebruik van een bedrijfswagen jaarlijks aan en betaalt hierop personenbelasting. Ook de werkgever wordt belast op het voordeel. Het fiscaal resultaat van de werkgever moet verhoogd worden met een verworpen uitgave ten belope van 17% (40% indien de vennootschap de brandstofkosten verbonden met het persoonlijk gebruik van de werknemer geheel of gedeeltelijk ten laste neemt) van het VAA.
Formule VAA bij terbeschikkingstelling bedrijfswagen
De exacte formule om het VAA voor bedrijfswagens te berekenen is als volgt:
- VAA = cataloguswaarde x 6/7 x CO2-percentage
In deze berekeningswijze speelt het aantal voor persoonlijk gebruik afgelegde kilometer dus geen rol. Het voordeel wordt berekend door een CO2-percentage toe te passen op 6/7 van de cataloguswaarde van het voertuig.
Onder cataloguswaarde wordt verstaan de catalogusprijs van het voertuig in nieuwe staat bij verkoop aan een particulier, inclusief opties en werkelijk betaalde btw, zonder rekening te houden met kortingen of verminderingen. Op deze waarde mag wel een vermindering worden toegepast op basis van de leeftijd van de wagen. Elk jaar wordt ze met 6% verminderd. Na één jaar zal de cataloguswaarde dus slechts voor 94% in aanmerking worden genomen. Deze vermindering bedraagt maximaal 30% (wat overeenstemt met een leeftijd van vijf jaar). Voor een wagen van vijf, zes, of tien jaar oud zal de cataloguswaarde dus steeds ten belope van 70% meetellen voor de berekening van het voordeel van alle aard.
Zoals blijkt uit de formule, wordt de cataloguswaarde steeds verminderd door ze te vermenigvuldigen met de breuk 6/7.
Het CO2-percentage wordt bepaald aan de hand van een referentie-CO2-uitstoot die jaarlijks wordt vastgesteld bij Koninklijk Besluit. Voor inkomstenjaar 2021 bedraagt deze 102 g/km voor benzinevoertuigen en 84 g/km voor dieselvoertuigen. Het C02-percentage bedraagt 5,5% voor een wagen met deze referentie-uitstoot. Het C02-percentage neemt toe met 0,1 % voor elke gram CO2-uitstoot boven de referentiewaarde, of neemt af met 0,1% voor elke gram eronder. Hoe meer de uitstoot van een auto boven de referentiewaarde zit, hoe meer belasting er bijgevolg verschuldigd is. Het CO2-percentage kan wel nooit minder dan 4% en nooit meer dan 18% bedragen.
Tot slot mag het bekomen bedrag nooit minder bedragen dan het wettelijke minimumvoordeel. Voor aanslagjaar 2021 bedraagt dat minimumvoordeel 1.360 EUR.
Als de bedrijfsleider of werknemer een eigen bijdrage betaalt voor de terbeschikkingstelling van een bedrijfswagen, dan mag het belastbare VAA in principe verminderd worden met deze eigen bijdrage.
De terbeschikkingstelling van een tankkaart heeft geen impact op de omvang van het belastbare VAA in hoofde van de werknemer of bedrijfsleider. De verworpen uitgave voor de vennootschap zal wel hoger uitvallen, namelijk 40% van het VAA i.p.v. 17% (zie hoger).
Wat betekent dit concreet?
We hernemen even het voorbeeld uit onze vorige nieuwsbrief (lees hier), waarin de aftrek voor autokosten werd berekend. Een onderneming koopt een BMW 530e (plug-in hybride met als cataloguswaarde
€ 62.500 en CO2-uitstoot 31 g/km) voor haar bedrijfsleider. De bedrijfsleider krijgt er een tankkaart bovenop.
De vennootschap zal de aankoop van deze wagen en alle andere kosten eraan verbonden moeten financieren. Het gaat om een grote kost, maar zij kan deze autokosten ten belope van 100% aftrekken. Haar belastbare basis daalt en de vennootschap betaalt dus minder belasting. De vennootschap zal wel rekening moeten houden met een verworpen uitgave ten belope van 40% van het VAA voor de bedrijfsleider.
De bedrijfsleider wordt belast in de personenbelasting op al zijn inkomsten, dus ook op het VAA voor de kosteloze terbeschikkingstelling van een bedrijfswagen. De formule ziet er in ons voorbeeld als volgt uit:
- VAA = 62.500 x 6/7 x 4%
De cataloguswaarde zal de eerste vijf jaren wel jaarlijks dalen, rekening houdend met de anciënniteit van de wagen. Het CO2-percentage bedraagt het minimumpercentage van 4%. Op basis van deze berekening bedraagt het VAA 2.142,86 EUR. De bedrijfsleider betaalt personenbelasting op dit bedrag (het hoogste tarief is 50%). De vennootschap betaalt bovendien, zoals hoger reeds vermeld, vennootschapsbelasting op 40% van het VAA.
Conclusie
Wie overweegt om een nieuwe bedrijfswagen aan te schaffen, houdt naast het prijskaartje beter ook rekening met de CO2-uitstoot van de wagen. Deze twee factoren zullen immers een grote fiscale impact hebben. Opteert een bedrijfsleider voor een duurdere en minder milieuvriendelijke bedrijfswagen, dan zullen zowel de kostenaftrek in hoofde van de vennootschap als het VAA veel minder aantrekkelijk zijn.
Afhankelijk van de concrete situatie kan het soms dus voordeliger zijn om een wagen privé aan te schaffen dan een bedrijfswagen te kiezen.