Tot voor kort bestond er onenigheid over de vraag of alle rechtshandelingen die de fiscus in aanmerking neemt om te stellen dat er sprake is van fiscaal misbruik door de belastingplichtige zelf moeten zijn gesteld. In een arrest van 11 januari 2024 oordeelt het Hof van Cassatie dat dit niet het geval is.
De feiten
Het Hof van Cassatie heeft een arrest geveld in een zaak waar een natuurlijk persoon 100% aandeelhouder was van een vennootschap, die op haar beurt 100% aandeelhouder was van een dochtervennootschap. Deze dochtervennootschap beschikte over aanzienlijke reserves en liquide middelen. In plaats van deze reserves te laten opstromen vanuit de dochtervennootschap en de vennootschap vervolgens een dividend te laten uitkeren aan de aandeelhouder (waarop roerende voorheffing verschuldigd zou zijn), opteert de aandeelhouder ervoor om de aandelen van zijn vennootschap te verkopen aan een derde.
Hierbij realiseerde de aandeelhouder een aanzienlijke meerwaarde, die in principe vrijgesteld is van personenbelasting. Uit e-mailverkeer tussen de verkoper en zijn raadgevers bleek dat de gevolgde optie weloverwogen en duidelijk gepland was. Na de transactie werd door de koper een ingewikkelde reeks van handelingen geïmplementeerd voor de financiering. De koper (een vennootschap) ging hiervoor een lening aan bij een bank. Voor de terugbetaling van de lening ging de koper een lening aan bij de dochtervennootschap (de vennootschap met de aanzienlijke reserves). Om de prijs voor de aankoop van de aandelen te betalen, realiseerde de koper nog inkomsten uit intercompany-transacties met haar dochter- en kleindochtervennootschappen en uit tantièmes en dividenden die werden opgestroomd.
Fiscaal misbruik
De fiscus oordeelde dat de constructie, bestaande uit een geheel van rechtshandelingen, fiscaal misbruik uitmaakte en vestigde ten laste van de verkoper een aanvullende aanslag in de personenbelasting. Het gedeelte van de verkooprijs van de aandelen dat overeenstemde met de reserves van de dochtervennootschap werd hierbij belast als een dividend.
De verkoper legde zich hier niet bij neer en stelde dat niet voldaan is aan de toepassingsvoorwaarden van de antimisbruikbepaling als het gaat om een geheel van rechtshandelingen. Dan moet de belastingplichtige zelf betrokken zijn geweest bij elk van die rechtshandelingen en dat was hier niet het geval. Het enige wat hij gedaan had, was zijn aandelen verkopen, terwijl hij niet betrokken was geweest bij de daarop volgende rechtshandelingen (o.a. de leningen).
Deelname aan alle rechtshandelingen vereist?
Het Hof van Cassatie bevestigt in zijn arrest van 11 januari 2024 de zienswijze van het Hof van Beroep te Antwerpen in zijn arrest van 6 september 2022 en waartegen de verkoper een voorziening in cassatie had ingesteld.
Het Hof van Cassatie stelt dat een ‘geheel van rechtshandelingen’ veronderstelt dat er eenheid van bedoeling bestaat tussen de verschillende rechtshandelingen, die van meet af aan zijn opgevat als een ondeelbare keten.
Uit de vaststellingen van het arrest van het hof van beroep te Antwerpen blijkt dat de juridische constructie die werd opgezet om de aankoop te financieren vooraf was afgesproken tussen de verkoper, zijn zoon en de koper.
De betwiste constructie had van bij de aanvang de financiering van een aandelenkoop tot doel en daarenboven vertegenwoordigde de verkoper, die zowel aandeelhouder als bestuurder van al zijn vennootschappen was, al die vennootschappen bij de keuze voor de betwiste constructie. Op het moment van de onderhandelingen met de koper besliste de verkoper dus finaal over de aanwending van de reserves van zijn vennootschap, zodat hij vanuit die positie zelf de beslissende keuze heeft gemaakt om de betaling van de koopprijs van de aandelen aan hemzelf te regelen via de constructie.
Het Hof van Cassatie beslist dat de eenheid van bedoeling die nodig is om van een geheel van rechtshandelingen te kunnen spreken, niet vereist dat de belastingplichtige formeel deelneemt aan alle rechtshandelingen.