Forfaitair voordeel van alle aard van goedkope lening kan worden betwist

Het hof van beroep te Gent bevestigt in zijn arrest van 20 februari 2024 dat de bij Koninklijk Besluit forfaitair gewaardeerde voordelen van alle aard door de belastingplichtige kunnen worden betwist als deze waardering afwijkt van de werkelijke waarde van het genoten voordeel.

Situering

Op 1 januari 2016 had een bedrijfsleider een bedrag van ca. 800.000 euro geleend via zijn rekening-courant bij zijn vennootschap. Op deze lening werd een interest aangerekend van 1,016 %. De administratie stelt dat de bedrijfsleider een voordeel van alle aard heeft genoten wegens deze lening tegen verminderde rentevoet. De interest had volgens de administratie immers aan een rentevoet van 9,27 % aangerekend moeten worden. De bedrijfsleider wordt belast op het genoten voordeel, dat bestaat uit het verschil tussen de rentevoet van 9,27% en de gehanteerde rentevoet van 1,016%.

Principes

Overeenkomstig artikel 36, § 1 wetboek inkomstenbelastingen (WIB 92) worden niet in geld verkregen voordelen van alle aard belast aan de werkelijke waarde ervan bij de verkrijger. Hetzelfde artikel bepaalt echter dat die voordelen bij Koninklijk Besluit op een vast bedrag kunnen worden geraamd. Bij die forfaitaire ramingen moet echter steeds de werkelijke waarde bij de verkrijger zoveel mogelijk worden benaderd.

De mogelijkheid om de voordelen op een vast bedrag te ramen, kan niet worden aangewend met het louter doel de belastingen te verhogen of te verlagen. Het wijzigen van de regels voor het vaststellen van de in aanmerking te nemen waarden voor voordelen van alle aard kan dus enkel gebeuren om die waarde in het algemeen beter af te stemmen op de werkelijke waarde in hoofde van de verkrijger. De regels inzake de forfaitaire raming van het voornoemde voordeel nemen niet weg dat de administratie nog steeds de bewijslast heeft dat de belastingplichtige überhaupt een voordeel genoten heeft. Zij moet bijgevolg bewijzen dat de belastingplichtige de lening heeft verkregen tegen de rentevoet die een onafhankelijke derde in gelijkaardige omstandigheden en op hetzelfde tijdstip bereid zou zijn geweest te betalen.

Daarbij mag de administratie, aldus het hof, ervan uitgaan dat de referentierentevoet zoals die wordt gehanteerd in het Koninklijk Besluit overeenstemt met of minstens een realistische benadering is van de rentevoet die een onafhankelijke derde in gelijkaardige omstandigheden en op hetzelfde tijdstip bereid zou zijn geweest te betalen. De belastingplichtige kan dit uitgangspunt echter weerleggen.

In het Koninklijk Besluit tot uitvoering van het WIB 92 wordt onder meer voor niet-hypothecaire leningen zonder welbepaalde looptijd die renteloos, dan wel tegen verminderde rentevoet worden toegekend, jaarlijks op forfaitaire wijze de referentierentevoet vastgelegd. Voor aanslagjaar 2017 is deze rentevoet bepaald op 9,27 %. Wanneer het voordeel niet kosteloos wordt toegestaan, wordt het in aanmerking te nemen voordeel datgene dat overeenkomstig het forfait is vastgesteld verminderd met de bijdrage van de verkrijger van dat voordeel.

Betwisting van de forfaitaire raming

De belastingplichtige betwist dat hij door de toekenning van de lening aan een rentevoet van 1,016 % een voordeel van alle aard genoten heeft. Hij legt een rapport voor waarin een studie gemaakt wordt van de marktconformiteit van de in het Koninklijk Besluit opgenomen rentevoeten. Dit rapport bevat een tabel met een vergelijking tussen de referentierentevoeten opgenomen in het Koninklijk Besluit en de statistieken van de Nationale Bank van België over de gemiddelde rentevoeten op rekening-courant aan niet-financiële instellingen. Volgens het hof zijn deze gemiddelde rentevoeten gepubliceerd door de NBB bijzonder relevant voor de beoordeling van deze zaak.

De belastingadministratie weerlegt deze objectieve vaststelling, dat de referentierentevoet in het Koninklijk Besluit helemaal niet overeenstemt met de rentevoet die een onafhankelijke derde in gelijkaardige omstandigheden en op hetzelfde tijdstip bereid zou zijn geweest te betalen, niet.

Op basis van voormelde tabel met kerncijfers van de NBB besluit het hof dat de toegepaste rentevoet in België met betrekking tot een rekening-courantverhouding in 2016 gemiddeld 4,27 % bedroeg. Het hof besluit dat de belastingplichtige wel degelijk een voordeel van alle aard heeft verkregen en neemt dit lagere percentage in aanmerking om het voordeel van alle aard te bepalen.

Dit arrest van het Hof van beroep te Gent bevestigt de rechtspraak van het hof van beroep te Antwerpen (arresten van 28 mei 2019 en 4 februari 2020).

Recente nieuwsitems